Aan de vrienden uit de New Age

De laatste tijd komen er regelmatig mensen uit de spiritualiteit van New Age tot geloof in de Heer Jezus Christus. Het is een grote verandering in hun leven en ze getuigen ervan in de wereld waar ze uit komen. Een van de groepen waarin ze over hun geloof met anderen uit de New Age spreken is de groep ‘Vurige Vrienden’ (www.vurigevrienden.nl). Ze delen met anderen wat ze in Christus gevonden hebben.

Op hun YouTube kanaal schrijven ze onder meer:

De rest van dit blog moet je maar zien als een soort van open brief.

Beste vrienden,

Fantastisch om te ontdekken dat jullie het Evangelie van de Heer Jezus hebben ontdekt, Hem hebben leren kennen en dat Evangelie doorgeven aan anderen. Blij ben ik om het te zien en ik bid om een rijke zegen voor jullie en over jullie getuigenissen; een zegen van de God, Die Zijn eigen Zoon heeft overgegeven als een zoenoffer voor onze zonde.

Toen ik laatst wat over jullie nadacht, kwam me een geschiedenis uit de Bijbel in gedachten, die misschien wel veelzeggend kan zijn voor jullie situatie. Het gaat om de geschiedenis van het volk Israel, hoe God hen verloste uit Egypte, het land van de slavernij. Die geschiedenis lijkt deels op jullie verhalen.

De geschiedenissen van het volk Israel in het Oude Testament zijn ons gegeven als “voorbeelden en waarschuwingen” schrijft Paulus in het Nieuwe Testament (1 Korinthe 10:11).

Het volk Israel was in Egypte blijven hangen en uiteindelijk daar in slavernij geraakt. God heeft hun geroep om hulp gehoord en ze uit de slavernij verlost doordat Hij Zijn oordeel over de farao en de Egyptenaren heeft uitgestort in de tien plagen. Lees de geschiedenis maar eens door in Exodus, de eerste 15 hoofdstukken.

Dat de Israelieten niet omgekomen zijn in de oordelen is omdat ze bij de tiende plaag (het tiende oordeel), toen de Here alle eerstgeborenen in Egypte ombracht, beschermd werden door het bloed dat ze aan hun deurposten hadden aangebracht. Het was het bloed van een lam dat ze hadden moeten slachten. Wanneer de ‘engel van de dood’ dat zou zien, zou hij hen voorbijgaan. Dat was het begin van het Pesach, het joodse paasfeest, dat ze jaarlijks zouden herdenken (Exodus 12:12-14).

Het belangrijkste hiervan is dat ze door het bloed van een onschuldig lam gered konden worden. Het was iets waar ze hun hele leven lang aan zouden denken. Ook voor de christen is dit van grote betekenis.

God heeft duidelijk laten zien
hoe Hij hen verlost heeft
en op grond waarvan.

Het fundament voor de verlossing en bevrijding uit Egypte is het lam dat ze moesten slachten en waarvan het bloed aan de deurposten werd gestreken. Dat was de enige manier waarop het oordeel van God, dat de Egyptenaren zou treffen – aan hen voorbij zou gaan. God wilde dat ze hieraan zouden blijven denken en daarom moesten ze jaarlijks het Pascha vieren.
Bovendien kreeg het volk Israel later hele concrete voorschriften voor hun offerdienst aan de Here. Al deze offers waren voor God zo belangrijk dat Hij ze ‘Mijn voedsel’ noemt (zie ook hier). Al deze offers wezen vooruit naar het grote offer dat God Zelf zou brengen door Zijn eigen Zoon te geven om te sterven op Golgotha.

Het Nieuwe Testament zegt ons dat Christus voor ons is gestorven: “(…) ook ons Paaslam is voor ons geslacht: Christus.” (1 Korinthe 5:7). Wij brengen God geen fysieke offers, maar geestelijke offers van lof en dank (1 Petrus 2:5). De dank en lof van ons hart omdat God Zijn Zoon gaf als een zoenoffer voor mijn zonde en aan de Heer Jezus omdat Hij dat offer, dat Lam van God, wilde zijn.

Om het maar heel kort te zeggen: het offer van de Heer Jezus is de basis voor onze relatie met God. Maar onze dagelijkse dank aan God voor dat offer van Christus is nodig om deze relatie in stand te houden.
Vergeet het nooit en verlies dat nooit!

Lees hier nog een artikel over: het brengen van offers van lof en dank.
En hier over: de kern van het christenleven.

Wanneer ze uit Egypte vertrokken zijn lopen ze vast voor de Rode Zee. De farao en zijn leger komt hen achterna om ze gevangen te nemen en mee terug te nemen naar Egypte. Maar God maakt voor hen een pad door de zee en verlost Zijn volk, dat dan op weg kan naar het land dat hen door God beloofd was.

Zo komen ze bij de berg Sinaï, waar Mozes door God op de berg geroepen wordt om van Hem instructies te krijgen voor de reis naar het beloofde land. Het is niet alleen belangrijk dat het volk daar ‘de woorden van God’ kreeg, maar ook de omstandigheden waren betekenisvol.

God had Abraham destijds uitgekozen om hem tot een groot volk te maken. Nu was Israel als volk uit de slavernij van Egypte verlost en op weg naar het land dat God aan Abraham beloofd had.
Het was Gods bedoeling dat de volken in Gods volk konden zien dat de God van Israel geheel anders was dan de goden van de volken. Zie bijvoorbeeld Exodus 19:4-6.

Er waren twee dingen die belangrijk zijn in de relatie van God met Zijn volk en die we hierna gaan preciseren:

  • Het feit dat God onzichtbaar is en voor mensen niet waarneembaar met of in ons lichaam.
  • God geeft Zijn volk Zijn Woord om te geloven

God is geest (Johannes 4:14) en fysieke mensen kunnen niet tot Hem naderen om iets van Hem waar te nemen; het zou hun dood betekenen. Mozes mocht bij God op de berg zijn, maar het volk mocht niet dichterbij komen. In Exodus 19 wordt dat heel erg duidelijk gemaakt.

“U moet voor het volk een grens stellen rondom de berg door te zeggen: Wees op uw hoede dat u de berg niet beklimt of ook maar de voet ervan aanraakt. Ieder die de berg aanraakt, zal zeker gedood worden. Geen hand mag hem aanraken, want hij zal zeker gestenigd of met pijlen doorschoten worden.(…) En het gebeurde op de derde dag, toen het morgen werd, dat er op de berg donderslagen, bliksemflitsen en een zware wolk waren, en zeer sterk bazuingeschal, zodat al het volk dat in het kamp was, beefde.”  (Exodus 19:12-13, 16)

Het volk zou het niet in het hoofd gehaald hebben om dichterbij de berg te komen of die aan te raken, zo vreselijk was het wat ze van God konden waarnemen.

Toch had het volk – omdat ze ongeduldig werden en Mozes en God niet vertrouwden – een onweerstaanbaar verlangen om iets van God te ervaren. Daarom maakten ze met hulp van Aäron een gouden kalf waar kennelijk ter inwijding de nodige festiviteiten bij hoorden. Waarschijnlijk raakten ze in een toestand van hoger bewustzijn (zie ook hier) en zo kwamen ze tot de uitspraak:

“Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte geleid heeft.” (Exodus 32:8)

Hoe compleet tegengesteld was dit aan wat God tegen Mozes gezegd heeft dat ze geen goden voor zichzelf mochten maken en dienen (Exodus 20:3-5; 23).

In de tien geboden – en later op nog veel meer plaatsten, feitelijk in de hele bijbel – maakt God duidelijk dat het dienen van andere goden Zijn brandende toorn tot gevolg heeft. God is jaloers als Zijn volk andere goden dient (Exodus 20:5) en degenen die dat doen zal Hij oordelen.
Hij zegt tegen Mozes zelfs dat Hij hen zal vernietigen:

Zij zijn al snel afgeweken van de weg die Ik hun geboden had: zij hebben voor zichzelf een gegoten kalf gemaakt, zij buigen zich ervoor neer, offeren eraan en zeggen: Dit zijn uw goden, Israël, die u uit het land Egypte geleid hebben. (…) Nu dan, laat Mij begaan, zodat Mijn toorn tegen hen ontbrandt en Ik hen vernietig.” (Exodus 32:8,10)

Je kunt je enorm verbazen over deze gebeurtenis. Je zou haast zeggen dat dit een existentiële gebeurtenis is, een gebeurtenis die direct te maken heeft met leven en dood.

Dit thema van de goden dienen – of ook wel afgoderij genoemd – is een  thema dat de hele bijbel doortrekt. Tot in het laatste bijbelboek gaat het niet alleen over de redding die in Christus te vinden is, maar ook over het tegengestelde, het dienen van de goden.

We moeten niet vergeten dat het volk van Israel in Egypte eigenlijk net als de Egyptenaren  de goden van Egypte diende1. Bovendien waren er niet-Joden – ‘een grote groep van mensen uit allerlei herkomst’ – met hen meegegaan uit Egypte2.
Ze waren dus de heidense rituelen gewend en kennelijk hebben ze niet begrepen dat de God die hen uit het slavenhuis Egypte had verlost een andere God was. En ondanks dat God hen gewaarschuwd had is het niet doorgedrongen.

Het eerste dat ze niet begrepen hebben is dat ze de God die hen verlost heeft, niet lichamelijk konden ervaren. Ze mochten zelfs niet tot de berg naderen. “De berg brandde van vuur, tot in het hart van de hemel” staat er in Deuteronomium 4:11. Vuur uit de hemel zelfs waardoor ze het niet zouden wagen om dichterbij te komen. Vuur dat hen zou verteren als ze het wel zouden  doen: “Want de Here uw God is een verterend vuur, een na-ijverig God” (Deuteronomium 4:24)3.

Het tweede dat ze niet begrepen is dat deze God die hen verlost had niet een beeld als woning had gekozen. Want zo was het in Egypte net als bij alle heidenvolken, dat een god in een steen, een beeld of iets anders van materie, kon wonen. Dat was tenminste wat ze meenden4. Door bepaalde rituelen uit te voeren kon je dan tot de god naderen of hij naderde tot jou.
Maar dat deze God, die hen uit Egypte verlost had, kennelijk niet wilde dat je bij hem kwam, dat vonden ze onbegrijpelijk.

In de hele geschiedenis van het volk Israel, zoals dat in de Bijbel is weergegeven, is afgoderij steeds opnieuw een groot probleem. Of anders gezegd ze vergaten voortdurend dat ze God niet konden ervaren. Zouden ze dat toch nastreven, dan kwamen ze niet met God, maar met de goden van de volken, de demonen ‘in contact’.
God heeft hen nadrukkelijk geboden dat ze niet tot Hem mogen naderen op dezelfde manier als de volken tot hun goden naderen. (Deuteronomium 12:4 en 30,31).  

“(…) en dat u niet vraagt naar hun goden, door te zeggen: Zoals deze volken hun goden gediend hebben, zo zal ik het ook doen. U mag ten aanzien van de HEERE, uw God, niet doen zoals zij!”  

Het is voor de Israelieten een voortdurende beproeving geweest; het hele Oude Testament getuigt er van. Trouwens ook in de christenheid is het voortdurend een probleem, zoals het Nieuwe Testament getuigt. Zo maakt Paulus in zijn eerste brief aan de gemeente in Korinthe duidelijk dat voor heidense religieuze opvattingen en praktijken in de gemeente van God geen plaats is (zie bijvoorbeeld hier).

Alhoewel we God dus niet lichamelijk kunnen ervaren, is het niet zo dat Hij ver weg is; integendeel zelfs.

Wanneer Mozes aan het einde van de reis door de woestijn nog eens verhaalt wat er bij de Sinaï gebeurd is, dan vermeldt hij een hele bijzondere uitspraak van de Here God.

“Want welk groot volk is er waar de goden zo dichtbij zijn als de HEERE, onze God, bij ons is, altijd als wij tot Hem roepen?” (Deuteronomium 4:7)

Hieraan vooraf gaat de vermelding dat het volk Gods woorden heeft gekregen: de tien geboden plus alles wat God aan Mozes heeft meegedeeld. Dat is Gods woord voor hen, door Hemzelf geschreven: ‘de vinger van God’.

God is de Schepper van alle dingen en Hij zelf houdt alles in stand. Hij is zo groot dat hij ieder van ons voortdurend kent en weet wat ons bezig houdt. Het betekent dat Hij letterlijk dichtbij is en dat Hij voortdurend openstaat voor wat we tegen Hem zeggen. De enige ‘voorwaarde’ is dat we geloven. Zoals ook in het Nieuwe Testament staat:

“Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken.” (Hebreeën 11:6)

Wanneer we dan Gods Woord (de hele Bijbel) erbij betrekken, dan komt de omgang met God onze Vader en met de Heer Jezus tot stand. Hij spreekt tot ons in Zijn Woord en wij spreken tot Hem over wat Hij ons daarin meedeelt; en we danken Hem daarvoor. Zo leren we Hem steeds beter kennen. In het lezen van Zijn Woord, komt Hij ons dichterbij en is het zoals Paulus geschreven heeft: “Dichtbij u is het Woord, in uw mond en in uw hart.” (Romeinen 10:8).

Zo mocht het volk Israel door de woestijn naar het beloofde land: geloven in Hem die hen verlost heeft uit de slavernij van Egypte. Vertrouwen op wat Hij gezegd heeft in Zijn woorden en die navolgen. Er op vertrouwen dat Hij dichtbij is en dat ze Hem mogen aanroepen.

Daarbij moesten ze zich voortdurend herinneren dat ze niet mochten terugvallen in hun oude gewoonten, toen ze de goden van Egypte dienden. Dat had God hen ten strengste verboden.

Over Gods voorzieningen en alles waar Hij hen mee zegende in de woestijn op weg naar het beloofde land, zou veel te zeggen zijn. Over het Pascha vieren, het brood (manna) dat Hij uit de hemel gaf, het water dat Hij gaf en dat hen volgde op hun weg, de wolk- en vuurkolom die hen de weg weest, de tabernakel met de offers en de dienst van de priesters. Het is teveel om hier te bespreken.  

God zorgde voor Zijn volk en het waren dingen die ze konden zien. Het enige dat God van hen vroeg was om Hem te dienen zoals Hij dat verlangde en daarbij niet terug te vallen in hun vroegere, heidense gewoonten.

Deze zelfde principes gelden voor de christelijke gemeente die is ontstaan na de Pinksterdag. Toen bekeerden zich mensen tot God en geloofden in het verlossingswerk van de Heer Jezus Christus. Ze kwamen uit het jodendom en uit het heidendom.

Dat gaf een clash die beschreven wordt in Handelingen 15. De ‘oplossing’ stond in een brief van alle apostelen aan de gemeenten waarin als eerste werd genoemd dat ze zich moesten ‘onthouden van afgodenoffers’ (Handelingen 15:29).

In alle brieven van het Nieuwe Testament (behalve de Romeinenbrief) wordt meer of minder uitgebreid ingegaan op denkbeelden en praktijken van het heidendom en ertegen gewaarschuwd.
In Korinthe waren heidense praktijken en opvattingen binnengedrongen die mensen hadden meegenomen. In het onderwijs in zijn eerste brief maakt Paulus duidelijk wat het verschil is tussen wat ‘van de geesten’ is en wat ‘van de Geest’ is. Hij vermaant de gelovigen om heel voorzichtig te zijn als het gaat om hen die een ‘zwak bewustzijn’ hebben (1 Korinthe 8:7). Die laatsten lopen gevaar om weer terug te vallen in hun oude gewoonten.
Het zijn hoogst ernstige vermaningen die Paulus opschrijft.

Zie hier nog wat korte verwijzingen naar wat belangrijke dingen die Paulus in 1 Korinthe noemt betreffende ‘God dienen of afgoden dienen’.

We zijn bijna ‘klaar’ met deze brief en ik hoop dat je er doorheen gekomen bent. Maar voordat we afsluiten wil ik het nog even hebben over deze twee dingen: Het Verstand en De Vreugde.

Ons verstand is essentieel. Het christelijk geloof begint met het begrijpen van wat God zegt. Dat begint klein maar als het goed is zal het begrijpen groeien. Bovendien zal het begrijpen ook gevolgd worden door geloof – het vertrouwen op en voor waar houden wat het Woord zegt – en gehoorzaamheid als reactie op wat God zegt. Dan laten we ons door God ‘gezeggen’ en heeft Zijn Woord gezag voor ons.
Het verstand is van groot belang in onze toewijding en dienst aan God. Paulus noemt het dat dit “voor God welbehaaglijk is: uw redelijke5 godsdienst.” (Romeinen 12:1). Het betekent dat de dienst aan God alles met de rede (met rationaliteit) te maken heeft.

Maar het is natuurlijk niet alleen het verstand dat werkzaam is. Bij de gelovige is ook de menselijke geest werkzaam en in/met de geest ook de Heilige Geest van God. Zo kun je ‘samenwerking’ tussen geest en verstand voorstellen waarbij wat we begrijpen ook geestelijk wordt ‘verwerkt’ waardoor geestelijk inzicht ontstaat. Dit principe wordt heel mooi weergegeven in wat Paulus aan Timotheüs schrijft:

Denk na over wat ik zeg, maar laat de Heere u inzicht geven in alle dingen.” (2 Timotheüs 2:7)

Het nadenken is proberen te begrijpen wat de woorden betekenen die je leest of hoort. Meestal is die betekenis voor de hand liggend, maar soms moet je wat dieper. Dan overweeg je verschillende mogelijkheden en ‘bevraag’6 je als het ware de tekst. In al dit nadenken werkt het verstand – zonder dat je het fysiek kunt merken – samen met de geest/Geest. Dan ontvang je vaak antwoorden op je vragen vanuit de Schrift zelf en zo werkt dan de Geest van God in ons om de waarheid van dat Woord in ons te bevestigen. Op die manier geeft de Heer je inzicht door de werking van Geest en Woord.

Ik denk dat het begrip van hoe Gods Geest in de menselijke geest en in zijn ziel (verstand) werkt, ons denken werkelijk te boven gaat. We kunnen hoogstens de Schrift naspreken die ons bepaalde aspecten laat zien, zonder dat we de mogelijkheid krijgen er een sluitende theorie over op te stellen.
Daarom nog een paar teksten die hierover iets zeggen.

Wie zich echter met de Heere verenigt, is één geest met Hem.” (1 Korinthe 6:17).
De context van deze tekst maakt duidelijk dat onze gemeenschap met de Here God uitsluitend van geestelijke aard is en niet lichamelijk. Anders had Paulus hier niet de hoererij als tegenstelling neer gezet.

De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.” (Romeinen 8:16).
Hieruit mag wel blijken dat de Geest van God met onze geest ‘samenwerkt’. Een gelovige kan naar waarheid getuigen een kind van God te zijn, maar hij kan dat alleen maar doen als de Geest van God in hem dat mee-getuigt.

Ik zal met mijn geest bidden, maar ik zal ook met mijn verstand bidden. Ik zal met mijn geest lofzingen, maar ik zal ook met mijn verstand lofzingen.” (1 Korinthe 14:15) Binnen de context van 1 Korinthe 14 over de vraag wat wel of niet begrepen wordt, staat dit vers. Het maakt duidelijk dat zowel in het bidden als in het lofzingen tot God verstand en geest werkzaam moeten zijn, omdat wij en degenen die het horen het kunnen begrijpen. Het is zinloos om onbegrepen klanken uit te stoten.

Dat brengt ons bij De Vreugde. Want het geestelijke leven van een gelovige is niet het je aan allerlei wetten en voorschriften te houden. Maar gaat er primair om dat we God de Vader en de Heer Jezus danken en loven voor het Offer dat op Golgotha voor ons, zondige en verloren mensen, is gebracht. Het brengt de vreugde van het geloof voort, waardoor we vrijwillig “geestelijke offers brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus“(1 Petrus 2:5)

We verblijden ons in onze God en Heiland, Jezus Christus. Er is geen grotere vreugde in een mensenleven te vinden dan dat we Hem kennen. Het blijkt bijvoorbeeld in de volgende teksten:

  • In U zal ik mij verblijden en van vreugde opspringen, ik zal voor Uw Naam psalmen zingen, o Allerhoogste!” (Psalm 9:3)
  • Hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem toch lief. Hoewel u Hem nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde (…)” (1 Petrus 1:8)
  • Wie heb ik behalve U in de hemel? Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde.” (Psalm  73:25)

We verheugen ons in het heil dat God ons heeft gegeven, zelfs in moeilijke omstandigheden:

  • Geef mij de vreugde over Uw heil (…)” (Psalm 51:14)
  • “(…) ik zal dan toch in de HEERE van vreugde opspringen, mij verheugen in de God van mijn heil.”
    (Habakuk 3:18)

Tenslotte verheugen we ons in Zijn Woord om Hem meer te leren kennen en er naar te leven.

  • “(…) maar die zijn vreugde vindt in de wet van de HEERE en Zijn wet dag en nacht overdenkt.
    (Psalm 1:2)
  • Welzalig de man die de HEERE vreest, die grote vreugde vindt in Zijn geboden.
    (Psalm 112:1)

Ik sluit af met de onderstaande teksten. Het ga jullie goed! Gods zegen gewenst!

“De God nu van de hoop
moge u vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven,
opdat u overvloedig bent in de hoop,
door de kracht van de Heilige Geest. . . . .
De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen.
Amen.
– Romeinen 15:13; 16:24 –

Gerelateerde artikelen
Over het volk van Israel bij de berg Sinaï – https://goddienen.nu/dit-is-uw-god-israel/
God is dichtbij – https://goddienen.nu/god-en-zijn-woord-zijn-dichtbij/#aioseo-de-here-god-is-dichtbij-geloof-het-maar
Lessen uit 1 Korinthe – https://goddienen.nu/god-dienen/over-de-christelijke-kerk/beginselen-van-de-gemeente-van-jezus-christus/lessen-uit-korinthe/
God en Zijn Woord zijn dichtbij – https://goddienen.nu/god-en-zijn-woord-zijn-dichtbij/
Is God wel echt goed? – https://goddienen.nu/is-god-nu-echt-wel-goed-of-niet/
De kern van het christenleven – https://goddienen.nu/god-dienen/de-kern-van-je-christenleven/
Over de vreugde van het christenleven – https://goddienen.nu/heb-je-eigenlijk-wel-geloofservaringen/


Voetnoten

  1. Ezechiël 23:3,8,19-21,27 en Amos 5:25,26 waar staat dat ze goden meegenomen hebben door de woestijn. ↩︎
  2. Zie Exodus 12:38 ↩︎
  3. De uitdrukking  ‘God is een verterend vuur’ wordt in het Nieuwe Testament gebruikt in Hebreeën 12:29. ↩︎
  4. Zie Jeremia 10:14 en 51:17. ↩︎
  5. redelijk = met betrekking tot de rede, de logica. ‘logikos’ ↩︎
  6. Het vragen stellen is een belangrijk onderdeel van het nadenken en het begrijpen. Ook de Heer Jezus deed dit op jonge leeftijd in de tempel: “Hij zat te midden van de leraars, luisterde naar hen en stelde hen vragen. Allen die Hem hoorden, stonden versteld van Zijn verstand en antwoorden.” (Lukas 2:46-47) ↩︎