Gott und sein Wort sind nahe

De Bijbel is vol aanwijzingen van de Heere God over hoe wij mensen Hem mogen dienen. Dat ‘mogen’ is niet een mogelijkheid uit vele, niet een optie die we ook links kunnen laten liggen. Maar het is ook geen moeten in de zin van plicht of dwang. Wij mensen kunnen keuzen maken en daarom is het bijzonder dat de Bijbel ook voortdurend laat zien hoe we niet tot God mogen naderen. Ook in Deuteronomium 4 staan deze dingen weer in contrast met elkaar en ze zijn ook voor de gelovige christen van 2024 betekenisvol.

Einige Hintergrundinformationen

Das Deuteronomium ist das letzte Buch des Mose. Man könnte sagen, es sind seine letzten Worte an das Volk Israel, eine Art Abschiedsbrief. Mose hat das Volk aus Ägypten herausgeführt und ist ihm vierzig Jahre lang durch die Wüste vorausgegangen. Bevor sie den Jordan überqueren und in das Gelobte Land einziehen, gibt Mose ihnen sozusagen dieses Buch. Es ist das Buch Mose, das am meisten vor Götzendienst warnt.

In de eerste hoofdstukken doet Mozes heel kort verslag van de gebeurtenissen van het volk na de uittocht uit Egypte. Hij verhaalt hoe ze geweigerd hebben het beloofde land binnen te gaan (Deuteronomium 1:26). Dat was ‘niet alleen maar’ ongehoorzaamheid of ongeloof maar een gevolg van de afgodische praktijken die ze uit Egypte hebben meegenomen (zie hier). Wenn man das erste Kapitel liest, sieht man, dass sie Angst vor den Riesen im Land hatten und dem Herrn nicht vertrauten.
In het tweede en derde hoofdstuk lees je dat ze na veertig jaar weer optrekken naar het land en dan door de gebieden van de koningen Sihon en Og moeten. Daar woonden – ten oosten van de Jordaan – soortgelijke reuzen als de verspieders 40 jaar eerder in het beloofde land hadden gezien.

Hierna krijgen we de hoofdstukken 4 en 5 en daaruit willen we proberen te leren wat dit het volk van God – toen, maar ook nu – te zeggen heeft. Het is goed om deze gedeelten maar eens een keer (of een paar keer) geheel door te lezen. We willen er hier doorheen lopen en nagaan wat deze gedeelten ons zeggen over ‘God dienen’ en ‘de goden dienen’.

Nichts weglassen oder hinzufügen

Hoofdstuk 4 begint ermee dat deze woorden voor Gods volk bedoeld zijn “opdat u leeft” en dat ze de zegeningen die God voor hen heeft, zouden kunnen ontvangen. Dan wordt daar in het tweede vers meteen aan toegevoegd dat ze het hele Woord van God nodig hebben en dat ze er “niets aan toe zouden voegen en er ook niets van af doen”. Verderop in Deuteronomium komt dezelfde uitdrukking voor: “Dit alles wat ik u gebied, moet u nauwlettend in acht nemen. U mag er niets aan toevoegen en er ook niets van afdoen.” (Deuteronomium 12:32). Dit hele gedeelte van 4:2 tot en met hoofdstuk 12 zit ingeklemd tussen deze zinsnede en gaat er over hoe God gediend wil worden en dat Hij niet wil dat ze ‘de goden dienen’. Deze twee dingen worden in dit gedeelte steeds weer herhaald.

Het mag wel een extra oproep zijn om te begrijpen wat deze begrippen inhouden. Want dit is wat er gebeurt: wanneer ik geen idee heb wat ‘de goden dienen’ betekent, dan lees ik gauw verder. Maar dan veronachtzaam ik het Woord van God en feitelijk doe ik dan van dat Woord af.
Oder anders ausgedrückt: Die schönen Dinge in der Bibel sind wunderbar, und das Evangelium ist fantastisch, aber es gibt auch sehr schwierige Dinge in der Bibel, und wir sind alle zu schnell dabei, sie zu übergehen.

In de laatste verzen van de Bijbel, aan het eind van het boek Openbaring komt een soortgelijke uitdrukking voor: “Want ik getuig aan ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Als iemand iets aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek geschreven zijn. En als iemand afdoet van de woorden van het boek van deze profetie, zal God zijn deel afdoen van het boek des levens, en van de heilige stad, van de dingen die in dit boek geschreven zijn.” (Openbaring 22:18-19).

Baal-Peor und die Götter

Direct na de waarschuwing in vers twee volgt de herinnering aan wat ze ‘met eigen ogen gezien hebben’ van wat de Here in Sittim heeft gedaan (Numeri 25:1-9). Daar heeft het volk zich gebogen voor de god Baäl-Peor¹ und das Ergebnis war, dass der Herr richten musste und vierundzwanzigtausend Männer getötet wurden. Es war die schreckliche Folge ihres Götzendienstes, dass sie umkamen, und eine große Warnung für das ganze Volk.

Als 21e-eeuwse westerse christenen kunnen ons weinig voorstellen bij de vroegere godendiensten. Daarom is het goed om te bedenken dat in de heidense religies altijd beelden gebruikt zijn. Men meende dat een beeld de (tijdelijke) woonplaats van een godheid was en dit ‘geloof’ is door de geschiedenis heen in verschillende culturen en religies wijdverspreid tot op de dag van vandaag. Het staat bekend als Animismus oder Fetischismus und kann erklären, warum Bilder (wie auch Gegenstände) in allen religiösen Traditionen eine wichtige Rolle spielen.

Klicken Sie hier, wenn Sie mehr darüber erfahren möchten, was Animismus oder Fetischismus ist.

Animismus
Animismus ist der Glaube, dass Objekte, Orte und Lebewesen eine geistige Essenz oder Seele haben. Diese Vorstellung findet sich häufig in traditionellen Religionen, insbesondere bei indigenen Völkern, wo natürliche Elemente wie Bäume, Berge, Flüsse und auch von Menschenhand geschaffene Objekte (z. B. Statuen) als beseelt gelten. Ein Bild wird dann als Behausung für den Geist oder die Gottheit betrachtet, die es darstellt, und indem man diesem Bild huldigt, ehrt man den Geist oder die Gottheit selbst.

Der Fetischismus
Fetischismus ist ein verwandtes Konzept, bei dem geglaubt wird, dass bestimmte Objektewie Statuen, magische oder übernatürliche Kräfte haben. Diese Gegenstände könnten göttliche Kräfte enthalten, die Schutz bieten oder Wünsche erfüllen. Diese Idee war (und ist) in mehreren afrikanischen und ozeanischen Religionen präsent.

Wenn man aus irgendeinem Grund etwas von der Gottheit hören wollte, gab es Rituale, die dafür sorgten, dass die Gottheit einen hörte und man eine Antwort auf seine Frage oder seinen Wunsch bekam.
Aber dann sagen wir Westler, dass es Aberglaube ist, weil es keinen Gott in einer Statue gibt, also was macht man da überhaupt? Ist das nicht reiner Unsinn und Selbstbetrug?

Es ist eine Täuschung: kein Geist wohnt in ihr

Dass es keinen Gott in einem Bild gibt, ist eine Aussage, die von der Bibel bestätigt wird, denn wir finden denselben Gedanken in Jeremia 10:14 und 51:17). In der EBV²-Übersetzung lautete wie folgt:

"(...) denn sein gegossenes Bild ist Trug, und kein Geist wohnt in ihm."

Jeremia 10:14 und 51:17

Die Bibel macht in diesem Text zwei Dinge deutlich.
– een beeld is niet bezield, heeft geen adem en is niet de woonplaats van een geest. Een beeld is dode materie (zie bijvoorbeeld Jeremia 10:3-5).
– dat je toch je iets bijzonders ervaart, iets dat zich als god aan je voordoet, is bedrog!

Wenn Menschen sich vor einem Bildnis verneigen und Rituale durchführen oder Opfer darbringen, erleben sie die Gottheit. Das ist eigentlich bizarr, denn man sucht ein unsichtbares lebendes Wesen (Gott oder einen Gott), wendet sich der toten Materie zu und erlebt dann das, was man sucht: Gott oder den Gott.

Der Wunsch, Gott zu erleben, ist der Weg
zu "göttlichen Erfahrungen" von Dämonen

Die Götter der Nationen werden auf diese Weise angesprochen, und sie - die Dämonen - sind bereit, den Menschen unvergessliche Erfahrungen zu schenken. Deshalb verbietet der Herr seinem Volk, sich ihm auf heidnische Weise zu nähern. Denn in Wirklichkeit kommt man dann in Kontakt mit den Dämonen³ Und werden von ihnen betrogen.

Dat demonen dit misleidende bedrog aan mensen doen is geen wonder, want ze zijn uit hetzelfde hout gesneden als de duivel die ‘de leugenaar en de vader van de leugen’ is (Johannes 8:44). Als de satan, die ook wel de ‘vorst van de duisternis’ wordt genoemd, zich voordoet als een ‘engel van het licht’ (2 Korinthe 11:14), dan is het niet verbazend dat demonen op soortgelijke wijze mensen bedriegen.

Een paar ontmoetingen met ‘Dat wat groter is dan onszelf’

Wenn wir dies bedenken, können wir auch nachvollziehen, was am Sinai geschah, als das Volk Israel das goldene Kalb anbetete. Es liest sich wie folgt:

“Toen rukte heel het volk de gouden ringen die ze in hun oren hadden, af en zij brachten ze bij Aäron. Hij nam ze van hen aan, hij bewerkte ze met een graveerstift en maakte er een gegoten kalf van. Toen zeiden zij: Dit zijn uw goden, Israël, die u uit het land Egypte geleid hebben.
Als Aaron das sah, baute er einen Altar für sie, und Aaron verkündete: Morgen wird es ein Fest für den Herrn geben! Am nächsten Tag standen sie früh auf, brachten Brandopfer und brachten auch Dankopfer. Dann setzte sich das Volk zu Tisch, um zu essen und zu trinken; dann standen sie auf und feierten ausgelassen.
Da sprach der Herr zu Mose: Geh hinab; denn dein Volk, das du aus Ägyptenland geführt hast, hat böse gehandelt. Sie sind schnell von dem Weg abgewichen, den ich ihnen geboten hatte, und haben sich ein gegossenes Kalb gemacht, vor dem sie sich niederwerfen, ihm opfern und sagen: Das sind deine Götter, Israel, die dich aus Ägyptenland geführt haben. (Exodus 32:3-8)

Aäron meende dat ze een feest voor de Here zouden vieren, terwijl het volk in werkelijkheid met afgoderij bezig was. Wat ze innerlijk ervaarden en voelden was wat ze noemden ‘uw God’⁴. Sie wurden also auf schreckliche Weise in die Irre geführt.

Ein weiterer Sonderfall ist die kupferne Schlange, ein Symbol für Gottes Gnade.

Denn das Volk brachte die Schlange mit in das gelobte Land, und offenbar begann man irgendwann, sie als Götzenbild zu verwenden. König Hiskia, der die Opferhöhen, auf denen Götzendienst betrieben wurde, aus dem Land entfernte, zerstörte auch diese Kupferschlange.

“Hizkia nam de offerhoogten weg, sloeg de gewijde stenen in stukken en hakte de gewijde palen om. Hij verbrijzelde ook de koperen slang, die Mozes gemaakt had, omdat de Israëlieten er tot die tijd toe reukoffers aan gebracht hadden; men noemde hem Nehustan.”(2 Könige 18:4)

De koperen slang die Mozes in opdracht van de Here moest maken en die genezing bracht wanneer men er naar keek, werd notabene tot een voorwerp van aanbidding. Het werd zogezegd ‘een beeld waar een geest in zat’. Zie verder ook nog hier.

Was haben wir im 21. Jahrhundert noch mit Bildern?

Nur ein Wort dazwischen.
Wij zouden kunnen denken dat wij, christenmensen van de 21e eeuw, niks hebben met beelden. Toch klopt dat niet, want om te beginnen heeft een groot deel van de christenheid wel wat – of misschien wel veel – met beelden. Denk maar aan de rooms-katholieke kerk of oosterse kerken, waar je geen kerkgebouw kunt binnenkomen zonder beelden tegen te komen. Beelden van Christus, de crucifix, maar ook de beelden van allerlei heiligen. In de rooms-katholieke catechismus⁵ das zweite Gebot entfällt und das zehnte wird in zwei Teile aufgeteilt, so dass man wieder 10 Gebote erhält.

Maar bovendien moeten we dit voor onze tijd veralgemeniseren. Het principe is dat Gods volk – Israel destijds, maar ook de christen nu – niet tot God mag naderen op de manieren waarop de ongelovigen tot hun goden naderen (zie hier). Er zijn in de loop van de tijd veel meer manieren ontstaan, waarmee mensen zich tot de onzichtbare wereld wenden. Denk als voorbeeld maar aan ‘de stilte’, meditatie in allerlei vormen, Lectio Divina, ‘profeteren’, het ‘Jezus-gebed bidden’, een rozenkans, een labyrint lopen, enzovoorts. De lijst is oneindig.
Die Quintessenz ist, dass wir uns Gott, dem Herrn, im Glauben nur in der Bibel, seinem Wort, nähern dürfen. Alles, was darüber hinausgeht und uns etwas Besonderes von Gott erfahren lassen soll, sollten wir entschieden ablehnen. Lesen Sie hier auch über die hinterhältigen Verlockungen.

“Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken.”

Hebräer 11:6

Laten we ons niet misleiden dat er ‘meer’ zou zijn!

Wir können den Herrgott nicht spüren

Maar onze God is anders en hoger dan alle goden. Hij is de schepper van hemel en aarde, de allerhoogste God en Hij kan niet benaderd worden zoals de goden. Hij verbindt zich op geheel andere wijze met Zijn volk. Wanneer Hij met Zijn volk communiceert doet Hij dat met woorden die te begrijpen zijn. Zo staat het ook in het hoofdstuk – Deuteronomium 4 – waarmee we begonnen zijn:

"Du sollst dem Wort, das ich dir gebiete, nichts hinzufügen und nichts davon wegnehmen, damit du die Gebote des Herrn, deines Gottes, hältst, die ich dir gebiete. (...) Siehe, ich habe dir gegeben die Vorschriften und Bestimmungen gelernt, wie der Herr, mein Gott, mir geboten hat, so zu handeln inmitten des Landes, in das ihr kommen werdet, um es in Besitz zu nehmen. (...) An dem Tag, als du vor dem Herrn, deinem Gott, am Horeb standest, sprach der Herr zu mir: Rufe das Volk vor mir zusammen, und ich will sie meine Worte hören lassen, die sie lernen sollen, um mich zu fürchten, solange sie auf Erden leben, und die sie auch ihre Kinder lehren sollen. (...) Und der Herr redete zu euch mitten aus dem Feuer; den Klang der Worte habt ihr gehört, aber eine Gestalt habt ihr nicht gesehen, nur eine Stimme. ¹³ Er hat euch seinen Bund bekannt gemacht, den er euch befohlen hat, die Zehn Worte, und er schrieb sie auf zwei Steintafeln. ¹⁴ Und mir hat der Herr damals befohlen, dass ich euch lehre, was ihr tun sollt in dem Land, in das ihr zieht, um es in Besitz zu nehmen. ¹⁵ Du musst um deines Lebens willen sehr wachsam sein, denn du hast keine Gestalt gesehen an dem Tag, als der Herr am Horeb aus dem Feuer zu dir sprach ..." (Deuteronomium 4:2,5,10,12-15)

Eigentlich sollten Sie das ganze Kapitel durchlesen. Es war eine erschreckende Situation auf dem Berg Horeb. Ein Berg, der mit Feuer brannte, bis ins Herz des Himmels, Dunkelheit, Wolken und Finsternis. Obwohl das Geräusch, das dabei zu hören war, mit den Worten zu tun hatte, die Gott sprach, sahen sie seine Gestalt nicht. Sie nahmen etwas Schreckliches vom Herrn wahr, ohne es zu verstehen. Um es so auszudrücken: Was sie vom Herrn wahrnehmen konnten, ist nicht gerade etwas, das einem ein gutes Gefühl gibt. Und es lädt auch nicht dazu ein, es noch einmal zu versuchen ...

Die Botschaft, die der Herr damit vermittelte, war, dass man als Mensch nicht versuchen sollte, ihm näher zu kommen. Dann würdest du die schrecklichen Konsequenzen erleiden.

Doch auf dem Berg gab der Herr auch zu verstehen, wie er bedient werden möchte.

Der Herr gibt uns seine Worte

Er hat seine Worte gegeben: die 10 Worte, die er selbst auf die Tontafeln geschrieben hat, und die Verordnungen und Vorschriften, die er Mose gegeben hat. Im Exodus steht es auf den Tafeln geschrieben:

Es ist beeindruckend, wie es hier beschrieben wird: der Finger Gottes, Gottes Werk und Gottes eigene Schrift. Kann er noch deutlicher sagen, dass jedes Wort, das er geschrieben hat, von ihm stammt? Dass es seine Gedanken und seine eigenen Worte sind? Und würde das nur für die 10 Gebote gelten?
Ich bin überzeugt, dass dies für die gesamte Bibel gilt, also auch für alles, was von Mose, den Propheten und den Aposteln geschrieben wurde. Sie ist unverkennbar Gottes eigenes Wort, sein eigenes Werk⁶.

Trouwens de uitdrukking ‘Finger Gottes‘ komt vier keer in de Bijbel voor. Twee keer staat het in contrast met het werk en de onmacht van demonen (Exodus 8:19; Lukas 11:20). De andere twee keren betreft het schrijven op de stenen tafelen (in Exodus 31:18 en Deuteronomium 9:10) en dat duidt erop dat de Bijbel ons wil meedelen dat de Bijbel werkelijk door God geschreven is en niet het werk van demonen kan zijn.
Satan und seine Mächte sind nicht in der Lage, den Menschen ein Buch wie die Bibel zu geben. Sie ist von Gottes Finger geschrieben, sein eigenes Werk!

Es waren also Worte, die sie verstehen konnten. Das war die Art und Weise, wie der Herr sich seinem Volk zu erkennen gab: durch seine Worte konnten sie ihn kennenlernen und verstehen, was er wollte.
Das ist natürlich etwas ganz anderes als die Art und Weise, wie die Götter mit den Menschen in Verbindung treten: indem sie ihnen wunderbare Erlebnisse schenken, für die es keine Worte gibt.

Gott, der Schöpfer aller Dinge, kommuniziert mit seinen Menschen in Worten, die sie verstehen können. Aber das ist etwas ganz Besonderes.

Gott, der Herr, ist nahe: Glaubt es!

Gott gab ihnen nicht nur seine Worte, sondern er versprach ihnen auch, dass er ihnen nahe sein würde. Wir lesen das im gleichen Kapitel Deuteronomium 4 und es lohnt sich, dieses Kapitel noch einmal sorgfältig zu lesen.

"Denn welches große Volk gibt es, in dem die Götter so nahe sind wie der Herr, unser Gott, der immer bei uns ist, wenn wir zu ihm schreien?"

Deuteronomium 4:7

Der Herr hat zwei Dinge gegeben: seine Worte und seine Nähe, aber damit auch die Warnung, nicht den Göttern der Völker zu dienen. Wenn man dem Wort des Herrn glaubte, musste man nicht zu einem Bildnis gehen, ein Ritual durchführen und dann warten, bis die Gottheit zu einem kam. Nein, wenn Sie glaubten, wer der Herr war, und seinen Worten vertrauten, dann durften Sie direkt zu ihm gehen und ihn anrufen. Er war direkt bei dir!

Wir sagen leicht, dass unser Gott allgegenwärtig ist. Aber das ist noch ziemlich allgemein und unpersönlich, obwohl es für uns eigentlich unverständlich ist. Aber wenn Gott zu seinem Volk sagt, dass er nahe ist, dann hat das etwas sehr Persönliches und Sicheres.

Dat de Here dichtbij is, is iets dat we weten omdat Hij het gezegd heeft. Het is niet iets dat we zouden kunnen voelen. Het is Gods belofte die we vertrouwen en daarom weten we dat Hij dichtbij is. We hebben daar geen beeld en rituelen of een of ander ‘heilig voorwerp’ voor nodig⁷.

Later schrijft Paulus aan de Romeinen: “Nahe bei dir ist das Wort, in deinem Mund und in deinem Herzen.” (Romeinen 10:8). In dat gedeelte citeert hij Mozes en schrijft dan verder als volgt:

“Dit is het Woord van het geloof, dat wij prediken: Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid. Want de Schrift zegt: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Er is immers geen enkel onderscheid tussen Jood en Griek. Want Een en dezelfde is Heere van allen en Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen. Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.” (Romeinen 10:8-13)

Zu glauben, dass unser Gott nahe ist, dass sein Wort nahe ist, und in diesem Glauben die Gemeinschaft mit Gott dem Herrn und seinem Wort zu suchen, ist eine Aufgabe für jeden Gläubigen. Eine Aufgabe, die wir nicht tun, weil wir es müssen, sondern weil wir Ihn lieben (z.B. Deuteronomium 10,12 und 1. Johannes 4,19).

Selig, die den Herrn suchen

Een prachtig voorbeeld geeft ons de dichter van Psalm 119. Het is de moeite waard die Psalm nog maar weer eens in zijn geheel te lezen. Het is bijzonder hoe de anonieme psalmdichter getuigt van een leven met de Here en Zijn Woord. Die twee dingen zijn voortdurend verweven met elkaar – je zou ook kunnen zeggen: ze vallen samen – en horen onlosmakelijk bij elkaar.

Nachfolgend eine kleine und zufällige Auswahl

---

Fußnoten

1. Baal-Peor betekent ‘Heer van Peor’. Peor betekent zoiets als ‘kloof’. Mogelijk verwijst dit naar de godheid, die je niet zomaar kunt bereiken; een scheiding makende kloof moet je wel kunnen overbruggen. Beelden en rituelen zijn nodig. ↩︎
2. Het Hebreeuwse woord is ‘ruach’ dat meer dan 300 keer in het Oude Testament voorkomt en ook vaak als ‘geest’ of ‘Geest’ wordt vertaald. De HSV vertaling heeft hier he woord ‘adem’. ↩︎
3. Die (Off-)Divination ist immer mit dem Umgang mit Dämonen verbunden. An den folgenden Stellen werden die Götter wörtlich als Dämonen bezeichnet: Levitikus 17:7, Deuteronomium 32:17; 2. Chronik 11:15; Psalm 106:37. ↩︎
4. Of ‘uw goden’. ↩︎
5. Der Katechismus der katholischen Kirche ist eine vereinfachte Glaubenslehre, damit auch normale Menschen die Bibel einigermaßen verstehen können. ↩︎
6. Zie ook 2 Timotheüs 3:16 – “Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen (…)” ↩︎
7. In diesem Zusammenhang das Folgende. Es ist durchaus denkbar, dass dies auch der Grund ist, warum nur Aaron und seine Söhne die Arbeiten an und in der Stiftshütte verrichten durften. Andere Israeliten durften nicht einmal in die Nähe der Stiftshütte und ihrer Gegenstände kommen, um nicht in Versuchung zu kommen, sich dem Herrn auf heidnische Weise zu nähern. Wenn jemand zu nahe kam, musste er getötet werden (z. B. Numeri 1:51; 3:10,38). Als Usa die Bundeslade berührte, die zu fallen drohte, musste er dafür mit dem Tod bezahlen (2. Samuel 6,7). ↩︎