Kun je dit zomaar zeggen?

Na al het voorgaande komt ongetwijfeld de vraag naar voren of je al deze dingen zo maar kunt zeggen.

De eerste geboden

Eerst moeten we dan nog maar eens bedenken, hoe vreselijk God het vindt als Zijn volk afgodendienst pleegt. De tien geboden beginnen er al mee:

U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult u daarvoor niet neerbuigen en die niet dienen, want Ik de Here, uw God, ben een na-ijverig God” (Exodus 20:3-5).

God kwalificeert dit direct daarna als “misdaad” (vers 5) en degenen die dit doen als “hen die Mij haten”. Hij stelt Zichzelf voor als de God die barmhartigheid bewijst aan hen die Hem liefhebben en Zijn geboden bewaren. God liefhebben is Zijn geboden bewaren, net zoals de Heer Jezus dat gezegd heeft (Johannes 14:23). En het eerste en grootste van die geboden is dat ze niet de afgoden zouden dienen!

God noemt het een misdaad en haat tegen Hem als iemand afgoderij pleegt. Het is de grootste vernedering die iemand van het volk God kan toebrengen en Hij wordt er ten diepste door gekrenkt. Hoe duidelijk willen we het hebben?

Dan komt daarna nog het vers waarin gewaarschuwd wordt Gods naam niet ijdel te gebruiken (vers 6). Natuurlijk mogen we hier denken aan het misbruik van Godsnaam bij het vloeken, maar gezien de context moeten we hier toch vooral denken aan het gebruik van de naam van de Here op een ijdele[1] manier, dat is, het leegmaken van het denken. Het is hetzelfde wat de Heer Jezus zegt in Mattheus 6:7 en we hierboven al besproken hebben; het betekenisloos herhalen van Gods naam, waardoor je in een toestand van hoger bewustzijn komt waarin je open staat voor de onzichtbare wereld. Dat is de manier waarop de heidenen bidden, zegt de Heer.

De afschuw van de Here ging zover dat de Israëlieten zelfs niet aan de naam van andere goden mochten denken of deze naam mochten uitspreken (Exodus 23:13).

Wie aan de goden offert en niet aan de Heere alleen, die moet met de ban geslagen worden” (Exodus 22:20). Hier zien we wat er moest gebeuren met iemand die toch aan de goden offerde: hij moest gedood worden. Zo iemand mocht geen deel meer uitmaken van het volk van God. Ook de apostel Paulus zegt hetzelfde, als hij in 1 Korinthe 5:11-13 een ‘afgodendienaar’ een ‘kwaaddoener’ noemt die buitengesloten moet worden. Voor zo iemand is geen plaats bij het volk van God.

Als dit nu zo ernstig is, hoe kun je daar dan over zwijgen? Dan wil je toch dat zoveel mogelijk christenen daar kennis van nemen? De verantwoordelijkheid om te zwijgen is gewoonweg te groot!

Zomaar

Verder is het een misverstand om te denken dat iemand dit soort dingen ‘zomaar’ opschrijft.

In de eerste plaats niet omdat je je realiseert dat je woorden misschien niet overbrengen wat je bedoelt te zeggen. Dat veroorzaakt dan misverstanden en reacties die niet zouden zijn opgetreden als ik dingen beter verwoord had. Mocht je dat soort dingen tegenkomen, dan hoor ik die graag, om waar mogelijk zaken te verduidelijken.

In de tweede plaats realiseer je je dat er lezers zullen zijn die het hartgrondig met je oneens zijn. De redenen daarvoor kunnen heel verschillend zijn en daarom is het ook lastig daar in zijn algemeenheid op te reageren. Maar ik kan verschil in opvattingen helaas niet voorkomen. De woorden die ik gebruik zijn menselijke woorden, niet volmaakt en met gebreken. Maar waar het om gaat is de vraag wat Gods Woord zegt! Mijn verzoek aan de lezer is dan ook om je ernstig af te vragen of God deze dingen zo zegt en bedoelt in Zijn Woord.  De zaken waar het over gaat zijn ernstig, ze bepalen ons geestelijk wel en wee en zijn van levensbelang.

Een ander punt is dat je deze dingen niet voor je plezier opschrijft. Dat doet niemand voor z’n lol. Het is juist met grote schroom dat je deze dingen op papier zet, omdat je weet dat de grote massa van de christenen het er niet mee eens zal zijn. Het zijn dingen die tegen de opvattingen van de ‘mainstream’ christenheid ingaan. En dat is niet plezierig. Maar het zijn wel dingen die gezegd moeten worden, het is wel nodig , want het zijn de dingen die God ons in Zijn Woord meedeelt. Of wij het er nu mee eens zijn of niet.

Maar het zijn toch gelovigen?

Deze opmerking hoor je vaak als het gaat dit soort dingen. Het is een belangrijk punt en ook hier heeft de Bijbel wel wat op te zeggen. In hoeverre er ware gelovigen zijn in een bepaalde christelijke gemeenschap, kun je van de buitenkant natuurlijk niet bepalen. Het kan zijn dat een groot deel van een gemeenschap of kerk werkelijk het eigendom van de Heer Jezus is. Dan nog moet je de dingen die er gebeuren en die de Bijbel afgoderij noemt, zo benoemen. Niet om de gelovigen daar aan te klagen of te kwetsen, maar om ze te laten weten hoe vreselijk God het vindt. Natuurlijk hoop en bid je dan, dat ze zich bekeren en verder een weg gaan die naar Gods wil is.

Tenslotte is het zo dat Gods Woord actueel is, ook voor de tijd waarin wij leven. De chaos op christelijk erf is zo groot – en het einde is nog niet in zicht, “het zal zich uitzaaien als kanker” (2 Timotheus 2:17) – dat het nodig is de boodschap van de Bijbel opnieuw te begrijpen. Ik hoop dat allen die dit lezen het met de psalmist kunnen zeggen:

Ik ben niet afgeweken van Uw bepalingen, want U hebt mij onderwezen. Hoe zoet zijn Uw woorden voor mijn gehemelte, zoeter dan honing voor mijn mond. Door Uw bevelen krijg ik inzicht, daarom haat ik elk leugenpad. Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. (Psalm 119:102-105)