“De verborgen dingen zijn voor de HEERE, onze God, maar de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen, tot in eeuwigheid, om al de woorden van deze wet te doen” (Deuteronomium 29:29).
De toepassing van deze tekst is meestal dat we ons met Gods Woord moeten bezighouden, want dat is wat God ons geopenbaard heeft. Dat hebben we te doen. Maar datgene wat we niet weten of niet kunnen weten, daarvan weet de Here, onze God en dat mag ons geruststellen. Wij hoeven ons daar niet druk om te maken en we hoeven ook niet te proberen er inzicht in of kennis van te krijgen.
Maar er valt denk ik meer over te zeggen.
De verborgen dingen
Het woord ‘verborgen’ komt zo’n tachtig keer voor in het Oude Testament en wordt gebruikt in betekenissen als verbergen (door te bedekken), verhelen, verstoppen, geheimhouden, versteken.
Vaak wordt het gebruikt in de betekenis dat een mens verborgen is voor God (bijvoorbeeld Kain in Genesis 4:14) of dat God verborgen is voor de mens (bijvoorbeeld in Job 13:24). De betekenis blijkt uit en krijgt kleur door de context en dat geldt ook voor de tekst in Deuteronomium 29.
In dit hoofdstuk roept Mozes het hele volk bij elkaar (vers 2) voor het aangezicht van de Here (vers 10) “om het verbond van de Heere, uw God, en Zijn vervloeking, binnen te gaan, dat de Heere, uw God, heden met u sluit (…)” (vers12). God bevestigt dat ze Zijn eigen volk zijn (vers 13) en waarschuwt dat niemand van hen de afgoden mag gaan dienen (vers 18) omdat anders Gods toorn over hem zal ontbranden (vers 20). Het oordeel van God komt dan en is ook voor generaties die later komen, nog steeds zichtbaar (vers 22,23) en het zal voor hen een waarschuwing zijn:
“Dan zal men zeggen: Omdat zij het verbond van de HEERE, de God van hun vaderen, dat Hij met hen gesloten had toen Hij hen uit het land Egypte leidde, verlaten hebben. Zij zijn andere goden gaan dienen en hebben zich daarvoor neergebogen, goden die zij niet kenden en die Hij hun niet toebedeeld had. Daarom is de toorn van de HEERE ontbrand tegen dit land en brengt Hij daarover al deze vervloekingen die in dit boek beschreven zijn. En de HEERE heeft hen uit hun land weggerukt, in toorn, in grimmigheid en in grote verbolgenheid, en Hij heeft hen weggeworpen in een ander land, zoals het op deze dag is” (Deuteronomium 29:25-28)
Hierna sluit dit hoofdstuk af met de tekst waarmee we begonnen zijn. Welnu, als dit de context is van vers 29, dan moet je wel tot de conclusie komen dat met ‘de verborgen dingen’ vooral de onzichtbare wereld bedoeld is.
Immers bij het ‘dienen van de goden’ gaat het juist om de verborgen dingen, het contact met de onzichtbare wereld en de demonen[1] en het daardoor verkrijgen van ‘kennis’ die je op andere wijze niet kunt verkrijgen.
Iets dat verborgen is, kun je niet zien of met je zintuigen waarnemen. En we moeten niet proberen om ons toegang te verschaffen tot de onzichtbare wereld, maar ons beperken tot wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft om dat te doen[2].
Je bezighouden met ‘de verborgen dingen’ heeft een paar grote gevolgen, die ook in de context van ons eerstgenoemde vers staan.
Gal en alsem
In Deuteronomium 29 staat het volgende:
“Laat onder u geen man of vrouw, gezin of stam zijn die zijn hart heden van de HEERE, onze God, afkeert, om de goden van deze volken te gaan dienen. Laat onder u geen wortel zijn die gal en alsem voortbrengt. En het zal gebeuren, als hij bij het horen van de woorden van deze vervloeking zichzelf in zijn hart zegent door te zeggen: Ik zal vrede hebben, ook wanneer ik mijn verharde hart volg; de overvloed zal de dorst wegnemen (…)” (Deuteronomium 29:18,19)
De Here dienen op de manier zoals de volken hun goden dienen, wordt door de Here dus ‘afgoden dienen’ genoemd. We hebben dat al gezien in de teksten in Deuteronomium 12 :4, 30-31, waar dit belangrijke principe wordt neergezet.
Welnu, er mocht bij het volk niemand zijn die zo de Here zou dienen en als dat toch gebeurde dan zou dit een ‘wortel van gal en alsem’ zijn. ‘Gal en alsem’ komen op meerdere plaatsen in de Schrift voor en je kunt in commentaren en uitleggingen de volgende dingen erover aantreffen:
- Het zijn stoffen die uit planten gewonnen worden
- Het wordt gezien als ‘giftig’, niet alleen van planten maar ook van bijvoorbeeld slangengif.
- Het wordt ook gebruikt als ‘verdovend’ middel. Bij het laatste vind je verwijzing naar papaver en opium.
Wanneer je het heel letterlijk neemt betekent dit dat de Here zegt dat ze geen planten mogen laten groeien waarvan ze de stoffen als drugs zouden kunnen gebruiken, waardoor ze in een roes, onder invloed, en in een staat van hoger bewustzijn zouden komen.
Neem je dit wat ruimer dan betekent het ook dat we geen (heidense) manieren mogen toepassen om tot dat andere bewustzijn te komen.
Ik zal vrede hebben
We hebben al eerder besproken dat wanneer een mens in die toestand van hoger bewustzijn komt, hij harmonie, vrede, rust en liefde ervaart en dat het onderscheid tussen goed en kwaad afneemt of zelfs geheel verdwijnt (zie bv hier).
Wanneer degene die meent de Here te dienen, maar ondertussen onder demonische invloed is en in deze afgodendienst volhardt, geconfronteerd wordt met Gods oordeel (“het horen van de woorden van deze vervloeking”), wordt dat zonder meer van de hand gewezen en ontkend. Er staan een paar onthullende uitdrukkingen in dit 19e vers en ze beschrijven de toestand van iemand die in een staat van hoger bewustzijn is. Ze beschrijven precies wat er in het innerlijk omgaat.
- Hij zegent zichzelf in zijn hart. Het woord voor ‘zegenen’ komt van ‘knielen’. Je kunt zeggen dat hij voor zichzelf knielt en zichzelf als god ziet. Dat is inderdaad wat er gebeurt in de toestand van hoger bewustzijn.
- “Ik zal vrede hebben”. ‘Vrede’ is niet alleen de afwezigheid van oorlog maar ook iets als ‘heelheid’, volledigheid’. De afgodendienaar maakt zichzelf wijs dat God hem geen kwaad doet omdat er op hem niets onvolkomens is aan te merken. Hij ziet zichzelf als goed in het oog van God, zelf als hij doorgaat ‘zijn verharde hart te volgen’.
- “Ik volg mijn verharde hart”. Belangwekkend is de betekenis van ‘verhard’. De KJV zegt hier “ik wandel naar de verbeeldingen[3] van mijn hart”[4] en de Naardense Bijbel zegt: “met de zekerheden van mijn hart zal ik verder gaan”. De combinatie van beide is precies wat er gebeurt in het hogere bewustzijn: je waarneming van de werkelijkheid verandert, je krijgt verbeeldingen (beelden) die diep in je ziel gaan zitten en die je houdt voor de echte werkelijkheid. Dit zijn de echte zekerheden die zich diep van binnen vastzetten en die niemand je meer af kan nemen. Waardoor je ook niet meer openstaat voor wat God je werkelijk te zeggen heeft.
- “De overvloed zal de dorst wegnemen”. De KJV zegt[5] : ‘om dronkenschap toe te voegen aan de dorst’ en ook de Naardense Bijbel heeft ‘dronkenschap’ in plaats van ‘overvloed’. Dronkenschap is een toestand waarin je ‘onder invloed bent’ en niet van jezelf, maar van iets of iemand anders. Je hebt niet meer de controle over jezelf en wordt zoals Paulus[6] zegt ‘meegevoerd door de stomme afgoden’ (1 Korinthe 12:2). Er is kennelijk een dorst, een verlangen naar iets (of God?) dat bevredigd wordt door ‘dronkenschap’, die toestand van hoger bewustzijn, waarin je ‘de echte gelukzaligheid ervaart’.
Hoe bewonderenswaardig precies is Gods Woord, dat deze toestand beschrijft van iemand die gemeenschap heeft met de onzichtbare wereld. In de tijd van het volk Israel, maar ook passend voor de huidige tijd[7].
De Here God verbergt Zich
Wanneer Gods volk voortgaat in de afgodendienst, trekt God zich van hen terug. We lezen dat ook in de laatste hoofdstukken van dit bijbelboek.
“Dan zal Mijn toorn op die dag tegen hen ontbranden. Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen (…) Ik zal Mijn aangezicht op die dag zeker verbergen, vanwege al het kwaad dat het gedaan heeft, want het heeft zich tot andere goden gekeerd.” (Deuteronomium 31:17,18)
Wanneer Gods volk zich bezighoudt met de ‘verborgen dingen’ en zich daarvan niet bekeerd, zal God ‘Zijn aangezicht voor hen verbergen’[8]. Het is het logische gevolg van het ‘dienen van de goden’ en tegelijkertijd is het een oordeel van Godswege. Ze raken de Here God kwijt, het zicht op Wie Hij werkelijk is, verdwijnt, evenals hun relatie met Hem. De relatie die voor David zo belangrijk was en waarvan hij bidt
“Mijn hart zegt tegen U (…) ik zoek Uw aangezicht, Heere, verberg Uw aangezicht niet voor mij (…) laat mij niet in de steek en verlaat mij niet, o God van mijn heil.” (Psalm 27:8-9)
Het lied van Mozes leren
De Here wist hoe het zou gaan en daarom gaf Hij Mozes opdracht een lied over deze dingen op te schrijven en aan de Israelieten te leren. God weet dat de meeste mensen zich liederen die ze geleerd hebben veel gemakkelijker herinneren dan teksten proza. Dat was de reden dat de Israelieten dit lied moesten leren, zodat de Here hen deze dingen weer in herinnering zou kunnen brengen (Deuteronomium 31:19-22). “(…) want het zal niet vergeten worden of uit de mond van zijn nageslacht verdwijnen.”
Het is de moeite waard dit lied (in Deuteronomium 32) te lezen en te overdenken. Ik haal er kort een paar dingen uit.
- Het beschrijft op bijzondere wijze de goedheid van God, zoals
“(…) de rots, Wiens werk volmaakt is, want als Zijn wegen zijn een en al recht. God is waarheid en geen onrecht; rechtvaardig en waarachtig is Hij.
(…) Is Hij niet uw Vader, Die u verworven heeft, Die u gemaakt heeft en u stand heeft doen houden?
(…) Want het deel van de Heere is Zijn volk, Jakob is het gebied dat Zijn eigendom is.
(…) Hij omringde hem, Hij onderwees hem, Hij beschermde hem als Zijn oogappel. Zoals een arend zijn nest opwekt, boven zijn jongen zweeft, zijn vleugels uitspreidt, ze pakt en ze draagt op zijn vlerken, zo heeft alleen de HEERE hem geleid, er was geen vreemde god bij hem. Hij liet hem rijden op de hoogten van de aarde, en hij at de opbrengsten van het veld. Hij liet hem honing zuigen uit de rots, en olie uit hard gesteente; boter van runderen, en melk van kleinvee, samen met het vet van lammeren, van rammen die in Basan weiden, en van bokken, samen met het allerbeste binnenste van de tarwekorrel, en druivenbloed, goede wijn, hebt u gedronken.” (Deuteronomium 32:4,6,9,10-14).
- Het beschrijft het grootste onrecht dat Gods volk Hem kon aandoen, namelijk om de afgoden te dienen
“Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God; aan goden die zij niet kenden (…) Hij zei: Ik zal Mijn aangezicht voor hen verbergen (…)” (Deuteronomium 32:17,20).
- God zou zich verbergen en het lied beschrijft ook de toorn van God en het oordeel dat Hij over Zijn volk zou doen komen.
“Zíj hebben Mij tot na-ijver gebracht met wat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden. Ík zal hen daarom jaloers maken door wat geen volk is, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken. Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, het zal branden tot onder in de hel, het zal het land met zijn opbrengst verteren en de fundamenten van de bergen in vlam zetten. Ik zal verschrikkelijke dingen over hen ophopen; al Mijn pijlen schiet Ik op hen af (…) Ik zei: Ik zal hen naar alle kanten verspreiden, Ik zal de gedachtenis aan hen onder de stervelingen doen ophouden (…)” (Deuteronomium 32:21-26)
- God gebruikt de vijanden om Zijn volk Israel te straffen, maar tegelijkertijd houdt Hij hen ook verantwoordelijk voor wat ze Zijn volk aandoen. Dat betekent ook Gods oordeel over hen en uiteindelijk is er voor Gods volk herstel van de betrekkingen met de Here God. Het lied eindigt met de geweldige uitroep: “(…) Hij zal Zijn land en Zijn volk verzoenen!” (Deuteronomium 32:43). Dat is opnieuw Zijn oneindige goedheid.
De gevolgen van de afgoderij van Gods aardse volk zijn er tot de dag van vandaag en de verzoening van land en volk is iets wat (binnenkort?) nog gaat gebeuren. Dan zullen ze tot de Here roepen
“HEERE, luister naar mijn gebed, laat mijn hulpgeroep tot U komen. Verberg Uw aangezicht niet voor mij; neig Uw oor tot mij op de dag van mijn benauwdheid; op de dag dat ik roep, verhoor mij spoedig” (Psalm 102:2-3)
Christus de Gekruisigde
Ook voor christenen is het grootste gevaar dat ze in afgoderij vervallen. Dat ze God willen ervaren met onze zintuigen. Ook dan zal God zich verbergen en dat betekent niet dat ze niet meer over God of over ‘Jezus’ praten, maar het betekent dat ze niet meer bezig zijn met Christus de Gekruisigde. “Hij die het Beeld is van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van heel de schepping”[9] verdwijnt uit hun gezichtsveld. Als het moet wordt er af en toe nog aan gerefereerd, maar Hij is voor hun hart geen levende werkelijkheid meer.
Ze zijn vergeten dat we “Gods heerlijkheid alleen maar zien in het aangezicht van Jezus Christus” (2 Korinthe 4:6).
We hebben al eerder gezien dat dit bij de Korinthiërs gebeurd was: ze waren Hem kwijtgeraakt en hebben heel gemakkelijk een andere Jezus omarmd (o.a. 2 Korinthe 11:3-4). Maar ook de Galaten liepen het risico om een ander evangelie aan te nemen, betoverd te worden en Christus de Gekruisigde kwijt te raken (Galaten 1:6,7; 3:1).
Wij leven in de tijd van Laodicea, de kerk die niet eens weet dat ze alles verloren heeft.
“Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek, maar u weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent” (Openbaring 3:17).
De Heer staat buiten de kerk en Hij zegt tegen haar
“Wees dan ijverig en bekeer u. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij.” (Openbaring 3:19b-20)
Gelukkig nodigt Hij ons uit om Hem binnen te laten zodat Hij met ons de maaltijd kan houden. Het is geen mystieke eenwording met Hem, maar ‘de maaltijd’ verwijst ons naar het grote Offer dat Christus gebracht heeft. Dat we Hem en de Vader daarvoor groot maken, loven en eren is waar Hij naar verlangt! Dat is maaltijd houden.
“Jezus antwoordde en zei tegen hem: Als iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord in acht nemen; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen naar hem toe komen en bij hem intrek nemen.” (Johannes 14:23)
[1] Zie ook Deuteronomium 32:17.
[2] Dit betekent niet dat Gods Woord geen geheimenissen kent. God verbergt sommige dingen (Spreuken 25:2), en ook het Nieuwe Testament kent ‘geheimenissen’. Hij maakt ze bekend aan degenen die Hem dienen (Amos 3:7). Gods Geest maakt ze uit Gods Woord aan ons bekend. Zie bijvoorbeeld ook 1 Korinthe 2:7 en Kolossenzen 1:26; 2:2. Gods ‘geheimenissen’ hebben dus in het geheel niets van doen met de ‘verborgen dingen’ van de afgodendienst.
[3] Het woord dat hier gebruikt wordt komt 10 keer voor in het Oude Testament en altijd in verbinding met de afgodendienst.
[4] ‘I walk in the imagination of mine heart’
[5] ‘to add drunkenness to thirst’
[6] De apostelen roepen ons op diverse plaatsen op om ‘nuchter’ te zijn (1 Thess.5:6, 8; 1 Petr.1:13; 4:7;5:8)
[7] Recent heb ik nog wat geschaafd aan de Engelse vertaling van de open brief aan Ann Voskamp. Het is indrukwekkend hoe haar beschrijving overeenkomt met wat je leest in Deuteronomium 29:19.
[8] Hetzelfde woord wordt gebruikt voor ‘verborgen’ en ‘verbergen’.
[9] Kolossenzen 1:15