Johannes 15 bevat onderwijs van de Here Jezus over de essentie van het christelijke leven. Het zijn zogezegd lessen over de Wijnstok, over Zijn liefde en over de haat van de wereld. De eerste twee gaan over onze gemeenschap met de Heer Jezus Christus en met God onze Vader. Maar dit heeft gevolgen voor onze verhouding tot de wereld.
De Wijnstok: vrucht voor de Vader
De Heer maakt duidelijk dat we in Hem, de Wijnstok moeten blijven. Het is belangrijk om te zien dat het doel daarvan is dat we vrucht voor de Wijngaardenier – de Vader – voortbrengen. Dan moeten we de vraag stellen wat met deze vrucht bedoeld wordt. Je zou kunnen zeggen dat het zoiets is als ‘een God welgevallig leven leiden‘ of een ‘leven van volledige overgave aan Christus‘ of meer van dat soort uitdrukkingen. Maar ik moet eerlijk zeggen dat ik dan een beetje afhaak, want aan die norm voldoe ik echt niet . . .
Later toegevoegd.
Even tussendoor een klein uitstapje over Johannes 15:2a.
De vertaling luidt: “Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg …”. Het originele Griekse woord dat hier vertaald is met ‘wegnemen’, kan ook vertaald worden met ‘opheffen’. Dan kun je vertalen “Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, heft Hij op …”. Dit is m.i. een betere vertaling, want het betekent dat de Vader als de wijngaardenier, zich bezig houdt met alle ranken die de verbinding met de Heer Jezus hebben. De eersten heft hij op en verstevigd Hij, zodat ze vrucht dragen. De anderen reinigt Hij zodat ze meer vrucht dragen.
Is dat ook niet onze eigen ervaring in ons geestelijk leven? Dat onze God en Vader met ons bezig ook als we geen vrucht dragen? Zodat we wèl vrucht gaan voortbrengen…
Het eerste wat opvalt is dat het ‘vrucht voor de Vader’ is. Het gaat er dus kennelijk niet zozeer om dat je een voor de maatschappij – of voor de kerk – “relevant” leven moet leiden. Als we de tekst letterlijk nemen – en waarom zou je dat niet? – dan is het vrucht voor God de Vader. Het is iets waar Hij als het ware ‘op zit te wachten’; vrucht als een logisch gevolg van iets anders.
Het tweede dat opvalt is het gebruik van de woorden ‘reinigen’ en ‘rein zijn’ (in de verzen 2 en 3). Want reinheid heeft in de Bijbel altijd te maken met de geschiktheid om tot God te naderen. In het Oude Testament waren de voorschriften met betrekking tot de reinheid van groot belang voor de priester- en offerdienst in Israel. Maar geestelijk geldt dit in het Nieuwe Testament evenzeer; ook daar wordt het op meerdere plaatsen gebruikt om ‘geschiktheid voor de (offer)dienst’ uit te drukken.
- “Liefde uit een rein hart” (1 Tim.1:5), “het geloof vasthouden in een zuiver [=rein] geweten” (1 Tim.3:9), “God dienen met een rein geweten” (2 Tim.1:3) en “de Here aanroepen uit een rein hart” (2 Tim.2:22). Het betreft de innerlijke gesteldheid van hart en geweten die zodanig ‘rein’ zijn dat de mens tot God kan naderen en Hem kan dienen. Dat het woord ook met name in de brieven aan Timotheüs gebruikt wordt duidt er m.i. op dat het vooral ook betekent dat de persoon zich niet met afgoderij heeft verontreinigd (zie hier). Die betekenis is zelfs van toepassing op Paulus in zijn onbekeerde staat (1 Tim.1:13; 2 Tim.1:3).
Dan komen we haast als vanzelf op de betekenis van ‘vrucht voor de Vader’. Het is wat de Heer Jezus heeft gezegd: “Maar de tijd komt en is er nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden.” (Joh.4:23). Wanneer ik de Heer Jezus dank voor Wie Hij is en voor wat Hij gedaan heeft op Golgotha, dan kan het niet anders dan dat ik ook de Vader dank voor Zijn Zoon. Dank, lof, eer en aanbidding is de vrucht voor de Vader. Het is waar Hij naar verlangt.
Maar het kan alleen maar wanneer ik de Heer Jezus dagelijks dank en bewonder voor Zijn grootheid. Je bezig houden met Zijn Persoon en met Zijn werk; dat is ‘in Hem blijven’ (Joh.6:56). Dan blijf ik als rank in de Wijnstok en breng ik vruchten voort voor de Vader. Zonder de relatie met de Heer Jezus is vrucht voor God de Vader onmogelijk.
Trouwens, het gaat ook niet zonder het Woord van God, waardoor we geestelijk gevoed worden. De Heer zegt het er expliciet bij in dit gedeelte: “Als u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven (…)” (Joh.15:7). Dat Woord dat overal spreekt over Christus en ons steeds weer uitnodigt Hem en de Vader groot te maken. Zonder het Woord van God blijven we niet in de Wijnstok en drogen we geestelijk op.
De liefde van God
Het volgende gedeelte (vs 9-17) gaat over de liefde. Niet zomaar ‘liefde’, maar de liefde van de Vader, die Hij heeft voor Zijn Zoon (vs 9) en die door de Heer Jezus ook ‘Mijn liefde’ genoemd wordt (vs 9 en 10). Dat is de liefde van God die bij onze wedergeboorte door de Heilige Geest in onze harten is uitgestort (Rom.5:5).
Johannes heeft de lessen van de Heer Jezus over ‘de liefde’ in zijn eerste brief onder woorden gebracht. Hij beschrijft dat deze liefde van God in ons de bron is voor
- onze liefdevolle relatie tot God de Vader en de Heer Jezus Christus (1 Joh.1:3)
- onze liefde tot Gods Woord (1 Joh. 2:5) en
- onze liefde tot allen die uit God geboren zijn (1 Joh.4:12).
Op deze wijze komt de liefde van God in ons tot Zijn doel; de liefde ‘wordt volmaakt’ zegt Johannes. De Heer Jezus zegt hiervan dat het Zijn blijdschap in ons is die ‘volkomen zal worden’ (Joh.15:11).
Hoe groot is het wat God in een bekeerde zondaar bewerken wil door de gave van Zijn Geest en de uitstorting van Zijn liefde in onze harten! Een verandering van ongekende omvang!
De Heer Jezus Zelf onderwijst ons hier in Johannes 15 over de essentie van het christelijke geloofsleven: de Heer Jezus Christus kennen, God de Vader loven en eren, Zijn Woord bewaren en de broeders en zusters liefhebben. Je zou kunnen zeggen: het is de Nieuw Testamentische variant van de ‘vertrouwelijke omgang’ van de Oud Testamentische gelovigen (bijv. Ps.25:14).
Onze relatie met de Heer Jezus is niet als van een slaaf met zijn heer; iemand die gewoon doet wat de heer hem opdraagt. Maar onze relatie met Hem is als met een vriend. Hij heeft geen geheimen voor ons: Hij heeft ons alles verteld “wat Hij van Zijn Vader gehoord heeft” (vs 15). Zoals de Heer Jezus Zijn discipelen onderwees, wil Hij door de Heilige Geest uit Gods Woord ook ons een soort ‘discipelschapstraining’ geven en de inhoud daarvan is “alles wat Hij van Zijn Vader gehoord heeft“. Of met andere woorden: alles wat er in Gods hart is, de dingen ‘uit de diepten van God‘ (1 Kor.2:9-12). Het hele Woord van God.
De relatie van vrienden heeft ook de associatie met ‘samen’, met ‘dingen delen’ en met ‘het leven delen’. Wanneer nu de Heer Jezus ‘alles wat Hij van de Vader gehoord heeft‘ met Zijn discipelen heeft gedeeld, zouden wij dan ook niet meer met elkaar moeten delen? Met elkaar spreken over wat de Here ons heeft laten zien, wat we van Hem uit Zijn Woord geleerd hebben?
- Ook Mozes heeft met de Here een vertrouwelijke omgang gehad die door Gods Woord met ‘vriend’ wordt geassocieerd. “De HEERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals een man met zijn vriend spreekt.” (Exodus 33:11). Daardoor wist Mozes onder meer hoe de Here over hem dacht. “U hebt Zelf gezegd: Ik ken u bij uw naam, en ook: U hebt genade gevonden in Mijn ogen.” (Exodus 33:12).
Wanneer dit is hoe we als verlosten uit deze wereld zouden leven, laten zien hoe God het leven met Hem bedoeld heeft, dan wekt dat de woede van Gods tegenstander en zullen we de haat van de wereld ervaren.
De haat van de wereld
Dan tenslotte nog de laatste les in dit hoofdstuk, die de Heer Zijn discipelen wil leren. Het gaat erom hoe de wereld zal reageren wanneer de discipelen de Heer Jezus blijven navolgen. Het is geen prettige boodschap, maar het hoort er wel bij.
“Als de wereld u haat, weet dat zij Mij eerder dan u gehaat heeft.” (Joh.15:18)
Met ‘de wereld’ wordt ook – en misschien wel vooral – de religieuze, godsdienstige wereld bedoeld. Dat blijkt ook hier: ze gooien jullie straks uit de synagoge en menen dat God daar blij mee is (Joh.16:2). Als je werkelijk de Heer volgt, dan krijg je te maken met de tegenstand van zogenaamde ‘geloofsgenoten’. Vroeger in Judea waren het de Joden en in Thessalonica de Joden en de ‘medeburgers’ van de gelovigen die ze het leven zuur maakten en ze liever kwijt dan rijk waren (1 Thess.2:14-15; Hand.17:4-5). Ook Paulus heeft de Thessalonicenzen vanaf het begin gewaarschuwd voor verdrukking en vervolging. “Want u weet zelf dat wij hiertoe bestemd zijn. Toen wij bij u waren, zeiden wij u immers van tevoren dat wij verdrukt zouden worden, zoals ook gebeurd is – en u weet het.” (1 Thessalonicenzen 3:3-4).
Ook in het Oude Testament vinden we hetzelfde fenomeen; denk maar aan de tegenstand die ‘de rechtvaardige’ steeds ondervond van ‘de goddeloze’. De Psalmen getuigen er voortdurend van en ook in Hebreeën 11 wordt het van hen vermeld. “Zij leden gebrek, werden verdrukt en mishandeld. De wereld was hen niet waard.” (Hebreeën 11:36-38).
De dieperliggende reden hiervan is dat ze de Heer Jezus als Heiland afwijzen. Ze willen Hem niet aanvaarden, want dat betekent dat ze hun uitzichtloze verloren toestand – als zondaar tegenover de heilige God – moeten erkennen. De Heer is als het licht in de wereld gekomen en heeft ieder mens verlicht (Joh.1:5,9). Maar ze hebben “de duisternis liever gehad dan het licht“ (Joh.3:19). Ze kennen hun zonde en weten wat ze doen: de Heer maakt het duidelijk in dit gedeelte. Het is de haat tegen de Heer Jezus en tegen God, de Vader die hen drijft (Joh.15:22-23).
Het is opmerkelijk dat datgene wat voor de gelovige het meest waardevol is – de gemeenschap met de Heer Jezus Christus en met God, de Vader – voor de godsdienstige mens juist de reden voor hun haat en tegenstand is. Het is ten diepste antichristelijk, zoals Johannes ook in zijn brieven duidelijk maakt: “de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent” (1 Joh.2:17-18;2:22;4:3; 2 Joh.1:7).
Toen de Heer op aarde was heeft de godsdienstige wereld gezien Wie Hij was en wat Hij deed. “(…) maar nu hebben zij ze gezien en Mij en Mijn Vader gehaat.” (Joh.15:24).
Hetzelfde doen ze met ons – wanneer we in Hem blijven – omdat we de Heilige Geest ontvangen hebben, de Trooster die van Christus getuigt (Joh.15:26). Wij kunnen ons leven zoals God dat bedoeld heeft – zie Joh.15:1-17 – alleen maar leven omdat we de Geest van God ontvangen hebben. Maar de wereld ziet het; ze observeren ons en hoe we leven. Ons leven ‘getuigt’, waardoor opnieuw de haat van de wereld openbaar wordt.
“En u zult ook getuigen, want u bent van het begin af bij Mij“ (Joh.15:27). Dit geldt natuurlijk in directe zin voor de discipelen die als apostelen van de Heer zouden worden uitgezonden. Maar ook voor ons werkt het op dezelfde manier. Als het goed is zijn we net als de apostelen herkenbaar “(…) als mensen die met Jezus samen geweest waren” (Hand.4:13).
Zo maar een paar dingen om over na te denken
- Betekent vers 6 (Joh.15:6) dat de discipel die geen relatie met Christus heeft zoals hier aangegeven, verloren zal gaan?
- In dit hoofdstuk is twee keer sprake van onze gebeden die door de vader verhoord worden (Joh.15:7;15:16). Dit kan niet algemeen bedoeld zijn, maar moet te maken hebben met de context. Welke?
- Dit hoofdstuk is ook een 3-voudige toets voor ons eigen geloof: wat voor een rank ben ik? Maar ook: ben ik een slaaf van de Heer of wordt ik Zijn vriend genoemd? En de derde test is of we ervaren dat ‘de wereld ons haat’?