Over de zondeval en nederigheid

Wat is dat nu eigenlijk: de zonde in ons? Van jongs af is mij geleerd dat het de bron van onze zonden is. De oorzaak in ons, waardoor ieder mens zondigt. Maar wat het nu precies is? Onlangs liep ik er tegenaan dat in Genesis 3 en 4 een paar uitdrukkingen voorkomen die waarschijnlijk wel het nodige te zeggen hebben over ‘de zonde in ons’ of zo je wilt ‘de oude natuur’. Voor mij was het een ontdekkingstocht waarvan ik hier graag iets deel.

Gevolgen van de zondeval

Vaak worden allerlei opmerkingen gemaakt over wat er fout ging bij de zondeval. Vooral over wat Eva niet goed deed, maar ook over Adam, hoe hij ‘het liet gebeuren’.
Het zijn denk ik allemaal belangrijke punten om verder over na te denken. Toch laten we ze nu maar liggen en willen we ons concentreren op een van de gevolgen van deze gebeurtenis.

Voor zowel de vrouw als voor de man waren de gevolgen van de zondeval groot. De man zou zijn leven lang moeten zwoegen op een vervloekte aarde en de vrouw zou pijn ervaren bij  zwangerschap en bevalling.

Maar waar we weinig bij stilstaan is dat ene zinnetje in Genesis 3:16  “Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen”. Wat dit zinnetje betekent wordt heel verschillend uitgelegd. Toch ben ik zo eigenwijs om te denken dat het iets is waar we eigenlijk veel te weinig bij stilstaan, omdat ik vermoed dat het de kern is van de zondeval.

Kain en de zonde

Wanneer we even verder lezen in Genesis komen we dezelfde uitdrukking tegen. In hoofdstuk 4:7 spreekt de Here tot Kaïn : “(…) de zonde ligt aan de deur. Naar u gaat zijn begeerte uit, maar ú moet over hem heersen”.  Het is dezelfde uitdrukking als in hoofdstuk 3.
Kaïn is woedend vanwege het offer van Abel en de Here zegt tegen hem dat als hij daarmee doorgaat het niet goed met hem zal gaan. De zonde ligt op de loer, want ‘de begeerte van de zonde gaat naar u uit’. Dit ‘begeren’ van de zonde kan toch niets anders zijn dan dat de zonde over Kaïn wil heersen, over hem zeggenschap wil hebben. Dat is een situatie waarvan God zegt dat Kaïn dat niet zou moeten willen, want zegt Hij ‘u moet over hem heersen’.  Het moet dus net andersom zijn: Kain moet heersen over de zonde. Hij moet – om het zo maar eens te zeggen – de zonde de baas zijn en niet toelaten dat de zonde over hem heerst.

Bijbeltekst‘Naar u gaat zijn begeerte uit …… maar u moet over hem heersen
De zonde begeert Kain …maar  (hier komt dus een tegenstelling) U zou (juist) over de zonde moeten heersen
Het begeren van de zonde is dus feitelijk dat de zonde ‘begeert’ om over Kain te heersen.Maar, net andersom, u moet over de zonde heersen
* Regels lezen van links naar rechts

Terug naar Adam en Eva

Nu we gezien hebben wat ‘het begeren’ en ‘het heersen’ betekenen in het geval van Kain is het ook logisch om het toe te passen op Genesis 3:16.  “Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen”.
Wanneer we dit net zo lezen als 4:7 dan krijgen we het volgende.

Bijbeltekst‘Naar uw man zal uw begeerte uitgaan…… maar hij zal over u heersen”
 De vrouw begeert de man …maar  (hier komt dus een tegenstelling) de man zal (juist) over u heersen
Het begeren van de vrouw is dus feitelijk dat ze ‘begeert’ om over de man te heersen.Maar (het zal net andersom zijn) hij zal over de vrouw heersen
* Regels lezen van links naar rechts

Dan gaat deze tekst over de verhouding tussen Adam en Eva, die gekenmerkt zal worden door een tegengesteld willen. Want Eva wil over Adam heersen en Adam wil dat niet toestaan en zal over Eva heersen. Beide acties zijn een gevolg van de zondeval, want God had de mens zo niet gemaakt.

Adam en Eva waren door God geschapen als verschillende mensen – man en vrouw – maar volstrekt gelijkwaardig en in die harmonie – die eenheid – konden ze samen God dienen. Daarin paste geen heersen over de ander en zo is het vanaf het begin ook niet geweest. Maar door de zondeval veranderde dit alles en is dat zondige verlangen – dat begeren om meer/hoger/beter te zijn – in ieder mens.

Dat God over Adam zegt dat hij over Eva zal heersen, betekent niet dat Adam vanaf dan hoofd van het gezin is of zoiets. Het is niet een opdracht voor Adam, maar een soort van oordeel over Eva. Zij zal ervaren dat ook Adam de zelfde zondige ‘heerszucht’ in zich heeft.

De harmonie tussen de eerste man en vrouw is door de zondeval op z’n minst verstoord, zo niet verdwenen. Satan wist dat dit het gevolg zou zijn, niet alleen voor hen, maar voor hun hele nageslacht. De zonde zou – om het zo maar eens te zeggen – in het DNA gaan zitten en erfelijk zijn.

De essentie van de zondeval

Dit is het probleem dat door de zondeval is ontstaan: de vraag wie van ons de baas is, wie van ons het voor het zeggen heeft en wie bepaalt wat er gebeuren moet. Vanaf de zondeval geeft ieder mens hetzelfde antwoord: IK!

De satan heeft het al gezegd tegen Eva: als je van de boom eet, dan zul je als God zijn. Hij wist wat het in de mens tot stand zou brengen; dan zul je je hoger dan de ander voelen. Dan ben je hoger en beter dan wie dan ook.
Daarmee heeft de in de zonde gevallen mens dezelfde drijfveer als de satan zelf, die er op uit is de plaats van God in te nemen. Straks zal de mens van satan, ‘de zoon van het verderf’ zich als god presenteren in de tempel en Gods oordeel over zich afroepen (2 Thessalonicenzen 2:3,4,8).

Ik denk dat we mogen zeggen dat we hier stuiten op de kern van de zonde in ons. Het feit dat ieder mens dit verlangen in zich heeft om op wat voor manier dan ook meer te zijn dan de ander, om over de ander te heersen. Het is de bron van alle zondige daden van de mensen en van alle problemen die mensen met elkaar hebben. Van de chaos en ellende, van onrecht en oorlog en noem het verder maar op.
Dit is het voortdurende conflict dat tussen mensen bestaat. Het verklaart niet alleen de ‘strijd tussen de geslachten’, maar ook tussen alle mensen onderling. Vanaf het begin – waarvan alleen Kain maar genoemd wordt – tot in de huidige tijd; en zo zal het tot het einde blijven.

De broedermoord

Kain merkte op dat het offer van Abel wel, maar het zijne niet door de Here werd geaccepteerd. Hij heeft Gods aanbod van het heil afgewezen en gemeend dat hij zelf wel een weg zou vinden. Daarmee ging hij het verkeerde pad op en kon hij door de satan worden misleid.

Dit maakt duidelijk dat de zonde in ons ervoor zorgt dat we het niet kunnen verdragen dat een ander hoger/beter/meer is dan wijzelf. Kain zag dat Abel meer in de gunst van God stond en dat verdroeg hij niet.

Kaïn: hij was uit de boze en sloeg zijn broer dood. En waarom sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken slecht waren en die van zijn broer rechtvaardig.” (1 Johannes 3:12)

Vervolgens staat er dat Kain in grote woede ontstak. Dat is opmerkelijk, want het betekent dat zeer heftige emoties hem overvielen die hem ertoe brachten zijn broer te vermoorden.
Dat laatste is zonder meer toe te schrijven aan de duivel, want die is een ‘mensenmoordenaar vanaf het begin’ (Johannes 8:44). Het neemt niet de eigen verantwoordelijkheid van Kain weg. Maar satan is in staat om de mens via de weg van de emoties – ‘het gevoel’ – te sturen. Zo begon het en zo is het nog steeds.

De eerste zonde die na de zondeval van Adam en Eva genoemd wordt, is dus dit geweld van Kain en de moord op zijn broer.  Daarmee is het ook het prototype van de weg die satan met de mensen gaat. Eerst het afwijzen van het door God beloofde heil, dan je de leugen laten influisteren en je natuur volgen en tenslotte eindigt het met het zaaien van dood en verderf.

De wereld van Kain is een prototype

Met Kain is een wereld ontstaan die nog steeds de kenmerken van de begintijd heeft: Gods heil verachten en met geweld heersen over je medemensen.
Je kunt het nalezen in Genesis 4:16-24. De mensen bouwden hun steden en richten hun maatschappij in naar hun eigen ideeën.

Iemand schreef daarover: ‘De familie van Kaïn is een microkosmos: het patroon van technische bekwaamheid en moreel falen is dat van de mensheid.’  De wereld is dat nog steeds: technisch kunnen ze geweldige dingen, maar ze is moreel verdorven. Of zoals Johannes het zegt: ‘de hele wereld ligt in het boze’ (1 Johannes 5:19)

Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat gevallen engelen zich vermengd hebben met de mensen (Genesis 6) waardoor het hele mensengeslacht verdorven werd en God het oordeel van de zondvloed moest zenden. Opmerkelijk is dat hierbij ook genoemd wordt dat door deze vermenging bijzondere kracht- en gewelddadige mensen geboren werden, die ‘geweldigen van de voortijd’ genoemd worden (Genesis 6:4). Zodat de hele aarde ‘verdorven en vol van geweld’ werd (6:11-13).
Het is ‘de weg van Kain’ die uiteindelijk en onvermijdelijk leidt tot het oordeel van God (Judas 1:11,15).

Gelukkig heeft God toch steeds ‘Zijn mensen’ gehad, te beginnen bij Seth en doorgaand tot Noach. Noach ‘vond genade in de ogen van de Heere (…) en wandelde met God’ , zodat hij voor het oordeel gespaard werd.

De zonde in ons

Met de zondeval is het hele menselijke geslacht tot zondaren geworden (Romeinen 5:9). Ieder mens heeft de zonde in zich waardoor hij ‘van nature’ meent dat hij meer, of beter, of belangrijker is dan de ander. Maar die andere verhoudt zich tot hem natuurlijk op dezelfde manier. De een wil over de ander heersen en de ander wil over de een heersen en juist niet overheerst worden..

Dit begeren, dit heersen dat in ieder mens is, is ‘de zonde in ons’. Het is het belangrijkste dat we  van onze ouders geërfd hebben en dat gebonden is aan ons sterfelijke lichaam, ons hele aardse leven lang.

Het is belangrijk om te begrijpen dat het in Genesis 3 niet gaat over allerlei zonden die het gevolg zouden zijn van de zondeval; daar spreekt God niet over. Maar juist wel over de zonde in ons: ‘ik ben meer dan de ander’ en dat heeft allerlei zonden tot gevolg. Het extreme voorbeeld dat in Genesis meteen daarna komt is Kain die zijn broer vermoord, zoals we hierboven al hebben gezien.

Wat als we allemaal goden zouden zijn?

Die ‘zonde in ons’ is al zichtbaar bij een kind, dat van zichzelf al ‘nee’ kan zeggen. Dat hoef je hen  niet te leren. En als ze wat ouder worden kunnen ze ook zonder dat ze het geleerd hebben, de baas proberen te zijn over andere kinderen. Het zit vanaf het begin in elk mens ingebakken.

De zonde en de zonden

Het verschil tussen ‘de zonde’ en ‘de zonden’ is mij van jongs af bijgebracht. De zonde (enkelvoud) is dan de bron van onze zonden, datgene in ons dat de zondige daden voortbrengt. Maar ik moet eerlijk zeggen dat ik nu eigenlijk pas een beetje begin te begrijpen wat die zonde in ons concreet is. Dat het heeft te maken met wat ik over mezelf denk – het eigen ik – ten opzichte van anderen en hoe gemakkelijk dat ook in gedrag tot uiting komt.

Stel nu eens dat we allemaal als redelijk vrome christenen leven, zodat je zeker niet kunt zeggen dat ons leven door zonden gekenmerkt wordt, dan nog is er dat probleem van de zonde in ons.  Daardoor voelen we onszelf niet alleen hoger en beter dan anderen, maar van nature zullen we dat ook in ons gedrag tot uiting laten komen. Bovendien kunnen we daar ook nog allerlei goed-klinkende redenen voor aanvoeren, omdat we niet in de gaten hebben dat het voortkomt uit de zonde in ons.

Die zonde in ons is eigenlijk een ongrijpbaar iets, waarschijnlijk omdat het zo diep in ons mens-zijn verankerd is. Het is verweven met het mens-zijn en kenmerkt het doen en laten van de mens. Het is de diepste drijfveer van wat de mens in het leven onderneemt.

De Mens uit de hemel: tot zonde gemaakt

Laten we eens kijken naar onze Heer Jezus Christus. Over Hem staat geschreven dat ‘Hij geen zonde gekend heeft’ (2 Korinthe 5:21). Er staat niet dat Hij geen zonde gedaan heeft, alhoewel dat natuurlijk ook helemaal waar is.

Maar er staat dat Hij geen zonde gekend heeft. De zonde – als bron van zonden – was niet in Hem en daardoor heeft Hij ook niet die innerlijke drang gehad en gekend om meer, hoger of beter te willen zijn dan de mensen om Hem heen. Alhoewel Hij natuurlijk veel hoger stond; Hij was God die mens werd, de mens uit de hemel die zich vernederd heeft (Filippenzen 2: 6-8; 1 Korinthe 15:47).

Nooit heeft Hij zich boven iemand anders verheven; niet boven zijn discipelen, maar ook niet boven zijn vijanden. Hij is altijd de onderste weg gegaan, de weg die Hem leidde naar het kruis van Golgotha. Hij was de enige die werkelijk “zachtmoedig en nederig van hart” was en daarmee stelt Hij zich ook tot voorbeeld voor zijn discipelen (Mattheus 11:29).

Maar die volmaakte mens – die geen zonde gekend heeft – moest verzoening brengen op Golgotha’s kruis en daarom ‘tot zonde gemaakt’ worden. 
Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.” (2 Korinthe 5:21).

Hoe vreselijk is dat. Want het betekent dat God Hem als de bron van onze zonde heeft gezien. Hij heeft Hem de schuld aangerekend, zodat onze zonde ons niet toegerekend zou worden en ons gerechtigheid van God zou worden toegerekend.
Het was vreselijk voor Hem omdat de Heer Jezus de heilige, de volmaakte is, waardoor deze toerekening het ergste was wat Hem kon overkomen. God wendde Zijn aangezicht van Hem af, moest Hem verlaten in die drie uren van duisternis. Ook al spreken bijvoorbeeld sommige Psalmen heel duidelijk van Zijn lijden, dan nog kunnen wij de diepte daarvan niet begrijpen.

Met Christus gestorven

Wanneer iemand tot geloof komt, dan aanvaardt hij dankbaar het offer dat Christus gebracht heeft. Dan is Hij voor jou gestorven is en in jouw plaats door God geoordeeld. Dat houdt dan niet alleen de vergeving van zonden in, maar ook het oordeel over de zonde in ons. Die is door God geoordeeld in de Heer Jezus Christus.

God heeft Zijn eigen Zoon gezonden in een gedaante gelijk aan het zondige vlees en dat omwille van de zonde, en de zonde veroordeeld in het vlees”.  (Romeinen 8:3).

Onze zonde is dus al door God geoordeeld en dat betekent dat wij in Zijn sterven ook met Hem gestorven zijn. In die zin dat mijn zondige natuur – ook wel de zonde in mij, het vlees of de oude mens genoemd – met Christus gekruisigd en gestorven is. Maar als de zonde in mij gestorven is met Christus in Zijn dood, dan leeft zij niet meer en heerst dus niet meer over mij.
Want dat was het probleem zoals God gezegd had, dat de zonde over de mens zou heersen.

Een gelovige heeft nog wel de zonde in zich. Hij kan dus nog wel zondigen, maar de zonde heerst niet meer over hem. Of anders gezegd: de gelovige dient niet meer als slaaf de zonde. De zonde is geen heer over hem (Romeinen 6:6-12). Daarom staat er ook:

Want de zonde zal over u niet heersen.” (Romeinen 6:14). Een gelovige is dus vrijgemaakt van de heerschappij van de zonde en is dus vrij om God te dienen (Romeinen 6:18-22).

Daarom kan er ook staan dat we “(…) aan een Ander zouden toebehoren, namelijk aan Hem Die uit de doden opgewekt is, opdat wij vrucht zouden dragen voor God.” (Romeinen 7:4).
Het is normaal dat een gelovige niet meer voor zichzelf leeft. Dat betekent niet dat je je werk en alles maar opgeeft en zendeling wordt of zo, maar dat in je leven de dingen van Christus het belangrijkste voor je geworden zijn. Met ‘de dingen van Christus’  bedoelen we dan dat het werk en de persoon van de Heer Jezus Christus het belangrijkste in je leven zijn.

Het staat er zo “Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem Die voor hen gestorven en opgewekt is.” (2 Korinthe 5:15).

Wereldgelijkvormigheid

Van nature denkt de mens hoog over zichzelf; dat is de zonde die in ons is.
Maar Gods volk – zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt opgeroepen nederig te denken van zichzelf. Op veel plaatsen1 wordt ons duidelijk gemaakt dat nederigheid, onderdanigheid, ootmoed een essentieel kenmerk is van het christelijk leven. Zoek deze teksten maar eens na en verder hebben we er op deze website al eerder wat over geschreven.

Maar hier wil ik graag nog op een ander gedeelte wijzen en wel dat het ons verheffen boven anderen door Paulus wereldgelijkvormigheid wordt genoemd. Daarvoor citeren we eerst een gedeelte uit Romeinen 12.

Dit gedeelte is de oproep om God te dienen in ons hele leven  (vers 1). Dat begint dan – volgens vers 2 – bij het belangrijkste, namelijk dat ons denken niet werelds zou zijn. We hebben hiervoor in dit artikel al gezien dat dit allereerst betekent dat we onszelf niet verheffen boven anderen. Niet menen dat we meer zijn dan anderen, zoals dat in de wereld normaal is. Dat dit hier ook echt de bedoeling is, wordt bevestigd in vers 3, waar Paulus heel expliciet zegt dat we niet hoger van onszelf moeten denken dan gepast is.

Als het in de christenheid over wereldgelijkvormigheid gaat, gaat het meestal over uiterlijke dingen of zondige praktijken. Maar daar gaat het hier niet over;  wereldgelijkvormigheid is dat we makkelijk en vaak denken dat we beter zijn dan de ander. Dat is diep verankerd in ons binnenste. Maar dat is een heel ander verhaal en dat komt dan wel heel erg dicht bij ons eigen innerlijk.

Het thema is van groot belang voor de christelijke gemeenschap zoals blijkt uit het vervolg van deze verzen. Want ieder heeft gaven van God ontvangen (zie ook 1 Korinthe 12:4-11) en Zijn bedoeling is dat daarmee het geheel als één lichaam in Christus2 zou functioneren. Maar dat kan door onze natuurlijke neiging tot zelfverheffing danig in de knel komen. Het kan uiteindelijk leiden tot destructie van de gemeenschap.

Om te beginnen moet iedereen niet hoger van zich zelf denken dan in overeenstemming is met de mate van geloof die God hem gegeven heeft. En wel ‘omgekeerd evenredig’, zoals dat heet. Als je gelooft dat God je grotere gaven in de gemeente gegeven heeft moet je juist bescheidener over je zelf denken. Wereldgelijkvormig is dat als je grotere gaven hebt, je ook beter of belangrijker bent. Want dat is de wereldse en natuurlijke manier om over onszelf te denken: ‘ik heb meer, dus ben ik meer’. Maar dat is niet de christelijke manier van nederigheid en ootmoed; het is niet de navolging van onze Heer Jezus Christus om ‘nederig van hart’ te zijn. De christelijke manier van denken over onszelf zou juist moeten zijn: ‘ik heb meer, dus ben ik minder’.

Wat we voor de Heer mogen doen, doen we in het bewustzijn dat God ons die dingen – ieder zijn of haar eigen gave, zie vers 6 – uit genade heeft gegeven en toevertrouwd. Die genade hebben we nodig om ons te bewaren voor hoogmoed.

Opdat ik mij niet zou verheffen

Paulus had van God een geweldig grote dienst ontvangen; hij moest waarheden doorgeven die God nog niet eerder geopenbaard had. In dat verband schrijft Paulus in 2 Korinthe 12 over een hele bijzondere bovennatuurlijke ervaring die hij meemaakte. Hij noemt het dat hij meegevoerd werd naar het paradijs en daar woorden hoorde die een mens niet mocht uitspreken. Verder zegt hij er niet zoveel over omdat hij niet wil dat zijn mede-gelovigen hem, Paulus, daarom op een voetstuk zouden plaatsen. Hij drukt het zo uit: “opdat niemand méér van mij denkt dan wat hij aan mij ziet of van mij hoort.” (2 Korinthe12:6).

Toch was dat kennelijk niet voldoende, want hij zou zichzelf erop kunnen laten voorstaan. “Hij zou zich kunnen verheffen” – het staat notabene twee keer in vers 7 – en om dat te voorkomen gaf God hem een engel van satan om hem met vuisten te slaan.  Er zijn allerlei vermoedens geuit  over wat dit zou kunnen zijn, maar ik zie geen enkele reden om het niet letterlijk te nemen. Daarom ga ik ervan uit dat Paulus met een bepaalde regelmaat lastig gevallen werd door een demon van satan die hem het leven zo moeilijk maakte, dat hij de Here drie keer gebeden heeft dat dit zou mogen ophouden. Maar het antwoord van de Heer was dat Zijn genade genoeg voor hem zou zijn.

Denken we ons in: het waren allesovertreffende openbaringen aan de ene kant. Maar daar tegenover stonden diepe en duistere ervaringen die hem er op een of andere manier ertoe brachten zich niet boven anderen te verheffen.

Zo gebruikte de Heer deze dingen om deze grote dienstknecht Paulus te leren nederig te zijn en zich niet boven anderen te verheffen. Het leerde hem om in veel kwesties ‘in onderdanigheid opzij te gaan’ (Galaten 2:5). Zie daarover ook hier en hier.
Wanneer de Heer dit niet op deze wijze had gedaan en hem steeds weer genade geschonken had, zou Paulus hoogmoedig geworden zijn, wat zijn dienst en het Evangelie geschaad zou hebben. Dat zou zeker gebeurd zijn, omdat dat is wat de mens van nature is.

Toch nog maar even persoonlijk

Hoe zit het bij onszelf? Het zijn dingen die heel herkenbaar zijn en heel dichtbij komen. We hebben het er eigenlijk nooit over, maar als we eerlijk zijn, zijn deze dingen ook in ons hart.
En het vervelende is dat we dit niet uit ons hart kunnen verwijderen; het hoort onverbrekelijk bij onze oude natuur, de ‘zonde in ons’.

Eens heb ik het verhaal gehoord over een oude broeder die in een samenkomst uit het Woord van God gesproken had. Na de dienst kwam er een zuster op hem af die hem zei dat hij mooi gesproken had. De reactie van onze broeder was nogal direct: ‘ja, dat heeft de duivel me ook al verteld!’
Misschien had hij zich beter iets anders kunnen uitdrukken, maar de bedoeling was in elk geval wel duidelijk. Die oude broeder wist in elk geval van het gevaar om jezelf te verheffen.

Om nederigheid te leren is er niets beter voor ons  dan ons bezig te houden met onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Hoe Hij zich ongelooflijk diep vernederd heeft ter wille van ons.

“Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.” (Mattheus 11:29-30)

De gezindheid [=het denken] van Christus: “Die, terwijl Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood.”  (Filippenzen 2:6-8)

Die gezindheid zou ook in ons moeten zijn: “Doe niets uit eigenbelang of eigendunk, maar laat in nederigheid de een de ander voortreffelijker achten dan zichzelf.” (Filippenzen 2:3)

O, maak ons tot Uw eer
zachtmoedig, nederig, goed.
Leer ons uw juk te dragen Heer
met rust in ons gemoed,

O Heer, laat Uw Persoon
vervullen hart en geest,
opdat Uw vrede in ons woont,
dan zijn wij onbevreesd.

Heer, laat Uw heerlijk beeld
ons zo voor ogen staan,
dat onze harten onverdeeld
alleen voor U nog slaan.

Lied 197 Geestelijke Liederen (2016)


Voetnoten

  1. Zie bijvoorbeeld Jakobus 1:9; Efeze 5:21-24; Kolosse 3:18; Titus 2:5,9;3:1; Hebreeën 13:17; 1 Petrus 2:13,18;3:1; 5:5; 1 Timotheus2:11;3:4. ↩︎
  2. Er staat niet lichaam van Christus. ↩︎