De vorige keer hebben we het gehad over het geloof van de gelovigen van het Oude Testament. Het ging over de inhoud van hun geloof en met name ook over hun geloofsleven: de vertrouwelijk omgang met de Here.
Deze keer zouden we het hebben over de lastige gedeelten in de brief aan de Hebreeën. Die hebben wel alles te maken met het vorige onderwerp en ik hoop dat we die nu wat beter kunnen plaatsen.
Moeilijke gedeelten in Hebreeën
In de brief hebben we een aantal moeilijke gedeelten, die we hieronder citeren. Ze zijn lastig te begrijpen en je vraagt je af waarom ze in vredesnaam voorkomen in een brief die zo vol staat van de grootheid van Christus persoon en werk. Woorden die in dit verband voor ons lastig zijn, heb ik in de citaten hieronder onderstreept.
- “Daarom moeten wij ons te meer houden aan wat door ons gehoord is, opdat wij niet op enig moment afdrijven. Want als het woord dat door engelen gesproken werd, al bindend was en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontving, hoe zullen wij dan ontvluchten [voor het oordeel], als wij zo’n grote zaligheid veronachtzamen, die in het begin door de Heere is verkondigd, en die aan ons is bevestigd door hen die Hem gehoord hebben.” (Hebreeën 2:1-3)
- “Daarom, zoals de Heilige Geest zegt: Heden, indien u Zijn stem hoort, verhard dan uw hart niet, zoals bij de verbittering, op de dag van de verzoeking in de woestijn. Daar hebben uw vaderen Mij verzocht; zij hebben Mij op de proef gesteld en Mijn werken gezien, veertig jaar lang. Daarom ben Ik toornig geworden op dat geslacht en heb gesproken: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend. Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan! Zie erop toe, broeders, dat er nooit in iemand van u een verdorven hart zal zijn, vol ongeloof, om daardoor afvallig te worden van de levende God; maar vermaan elkaar elke dag, zolang men van een heden kan spreken, opdat niemand van u verhard zal worden door de verleiding van de zonde.” (Hebreeën 3:7-13)
- “Want het is onmogelijk om hen die eens verlicht zijn geweest, die de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoot zijn geworden van de Heilige Geest, en die het goede Woord van God geproefd hebben en de krachten van de komende wereld, en die daarna afvallig worden, weer opnieuw tot bekering te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigen en openlijk te schande maken.” (Hebreeën 6:4-6)
- “Want zij bleven niet in Mijn verbond en Ik heb geen acht meer op hen geslagen, zegt de Heere.” (Hebreeën 8:9)
- “Want als wij willens en wetens zondigen, nadat wij de kennis van de waarheid ontvangen hebben, blijft er geen slachtoffer voor de zonden meer over, maar slechts een verschrikkelijke verwachting van oordeel en verzengend vuur, dat de tegenstanders zal verslinden. Als iemand de wet van Mozes tenietgedaan heeft, moet hij sterven zonder barmhartigheid, op het woord van twee of drie getuigen. Hoeveel te zwaarder straf, denkt u, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God vertrapt heeft en het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht heeft en de Geest van de genade gesmaad heeft? Wij kennen immers Hem Die gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En verder: De Heere zal Zijn volk oordelen. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.” (Hebreeën 10:26-31)
- “Wij zijn echter geen mensen die zich onttrekken en daardoor naar het verderf gaan, (…)” (Hebreeën 10:39)
- “Laat niemand een ontuchtpleger zijn of een onheilige, zoals Ezau, die voor één enkele maaltijd zijn eerstgeboorterecht verkocht. Want u weet dat hij ook daarna, toen hij de zegen wilde erven, verworpen werd, want hij vond geen plaats van berouw, hoewel hij de zegen vurig en met tranen zocht.” (Hebreeën 12:16-17)
- “Let er dan op dat u Hem Die spreekt, niet verwerpt. Want als zij niet zijn ontkomen die hem verwierpen die op aarde aanwijzingen van God deed horen, veelmeer zullen wij niet ontkomen, als wij ons afkeren van Hem Die vanuit de hemelen spreekt. (…) Want onze God is een verterend vuur.” (Hebreeën 12:25)
Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God
Wanneer je de brief doorleest en deze gedeelten er uit vist, dan ontkom je niet aan de indruk dat ons hier de toornende, wrekende ‘God van het Oude Testament’ wordt voorgesteld. Dat is Degene met Wie steeds meer christenen in onze tijd ‘niets hebben’ of zelfs niets meer te maken willen hebben. Toch staan deze dingen midden in het Nieuwe Testament en ontkomen we er niet aan ons af te vragen wat dit voor ons betekent.
Al deze gedeelten wijzen in de richting dat de Hebreeën zó zouden kunnen zondigen, dat ze zich niet meer van hun zonde kunnen bekeren en God ze moet oordelen. Zou het dan toch zo kunnen zijn dat een gelovige alsnog verloren kan gaan?
Maar daar tegenover staat dat er genoeg bijbelteksten zijn die duidelijk maken dat een ware gelovige niet verloren gaat. Daar houden we ons aan vast, maar dan blijft de vraag over hoe we deze gedeelten in de Hebreeën brief moeten begrijpen. In het bijzonder gaat het dan om de vraag om welke zonde het gaat.
De zonde van afgoderij
Mijns inziens is het onontkoombaar om hier te denken aan afgoderij, waarvoor de Hebreeën gewaarschuwd worden. Daar zijn in de brief een paar aanwijzingen voor, waarvan hieronder de belangrijkste.
- Afval van de Here heeft altijd met afgoderij te maken.
In de boven geciteerde gedeelten in de brief aan de Hebreeën komt twee keer ‘afvallig’ voor. Dit is een uitdrukking (afval, afvallig, afvallen) die zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament voorkomt. Het begrip ‘afval’ is in de Bijbel altijd verbonden met afgoderij. In het Oude Testament is die betekenis altijd direct duidelijk en in het Nieuwe Testament moet je vaak wat meer zoeken. De eerste keer dat het woord voorkomt is in Deuteronomium 13:5, waar het gaat over een (valse) profeet die het volk tot afgoderij wilde verleiden. Het wordt genoemd ‘opgeroepen afvallig te worden’.
Afgoderij heeft verder altijd te maken met het zich onder directe invloed van demonen stellen. Overigens zonder dat men zich dat realiseert. In het Oude Testament wordt dat meerdere keren genoemd (bijvoorbeeld Leviticus 17:7; Deuteronomium 32:17; Psalm 106:37) en ook in de brieven van Paulus wordt het enkele keren genoemd (1 Korinthe 10:20,21 en 1 Timotheüs 4:1). In de brief aan Timotheüs wordt afvalligheid ook weer verbonden met misleidende geesten (demonen).
- Afgoderij is voor God het meest afschuwelijke wat er is
God vindt het vreselijk als Zijn volk afgodendienst pleegt. Het is het meest afschuwelijke wat ze de Here kunnen aandoen. De tien geboden beginnen er al mee:
“U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult u daarvoor niet neerbuigen en die niet dienen, want Ik de Here, uw God, ben een na-ijverig God” (Exodus 20:3-5).
God kwalificeert dit direct daarna als “misdaad” (vers 5) en degenen die dit doen als “hen die Mij haten”. Het is de grootste vernedering die iemand van het volk God kan toebrengen en Hij wordt er ten diepste door gekrenkt.
God stelt Zich in de wet voor als de na-ijverige God als het gaat om het dienen van de goden (afgoderij), maar voor hen die Hem liefhebben en Zijn Woord bewaren bewijst God barmhartigheid. En de grootste van die geboden is dat ze niet de afgoden zouden dienen!
Met dezelfde grote ernst en in soortgelijke bewoordingen wordt in de brief aan de Hebreeën gewaarschuwd niet van de Here af te vallen, dat wil zeggen niet tot afgoderij te vervallen. We zien dus dat de moeite die de Here met Zijn aardse volk had – te lezen in het hele Oude Testament – qua terminologie terugkomt in de Hebreeënbrief.
Wanneer in de geciteerde gedeelten in de brief aan de Hebreeën (3:13 en 10:26} sprake is van zonde en zondigen, dan is daar mijns inziens heel specifiek de zonde van afgoderij bedoeld.
We zien dus dat de brief aan de Hebreeën, ons enerzijds de Persoon en het werk van Christus voorstelt en hoe wij als gelovigen tot God mogen naderen en een vertrouwelijke omgang met Hem mogen hebben. Anderzijds waarschuwt de brief om daar aan vast te houden en niet te vallen in de zonde van afgoderij. Het zijn deze twee wegen die ons worden voorgesteld: de ene weg, die de Here ons in Zijn Woord wijst en de andere weg die de mens in ongehoorzaamheid volgt. Die twee wegen die we in het Oude Testament bijvoorbeeld ook hier aangeduid vinden:
“ Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: de zegen, als u luistert naar de geboden van de HEERE, uw God, die ik u heden gebied; de vloek, als u niet luistert naar de geboden van de HEERE, uw God, en van de weg afwijkt die ik u heden gebied, om achter andere goden aan te gaan, die u niet gekend hebt.” (Deuteronomium 11:26-28)
De vertrouwelijke omgang
Voor de gelovige christen is er vrije toegang tot God de Vader en tot de Heer Jezus Christus. Het is een toegang in het heiligdom, in de nabijheid van de Onzichtbare. We mogen daar naderen met onze offers van lof en dank voor de Heer Jezus Christus en Zijn volbrachte werk (zie Hebreeën 13:15 en ook hier). Maar ook met onze vragen, zorgen en moeite mogen we naderen tot de ‘de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip’ (Hebreeën 4:16).
Deze vertrouwelijke omgang met de Here God is alleen maar mogelijk wanneer we ons voeden met het ‘Woord van God’ (Hebreeën 4:12) en ons door de Geest van God daaruit laten onderwijzen. Die Geest onderwijst ons dan in de hele waarheid van God. Dan is dat Woord van God een essentieel onderdeel van ons leven met de Here, net zoals bij David: lees Psalm 119 maar eens.
Zo’n leven met de Here is een geloofsleven, waarbij ‘wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God.’ (Hebreeën 12:2). Alleen op die manier kunnen we volharden in de wedloop die voor ons ligt (Hebreeën 12:1). Dat is geen gemakkelijk leven zonder problemen; daarvan getuigen Hebreeën 11 en 12 wel. Maar het is wel een leven waarvan we weten dat we behouden aankomen.
De listige verleidingen van de duivel
Geloof is de voorwaarde voor de vertrouwelijke omgang met God; het is de geloofshouding die door God beloond wordt (Hebreeën 11:6). Het is wat Johannes noemt ‘onze gemeenschap (…) met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus’ (1 Johannes 1:3).
Maar de duivel heeft zijn eigen variant daarop, die hij aan het volk van God aanbiedt met dezelfde leugen als in het paradijs: “er is meer”. Ook dit is een persoonlijke en diepe innerlijke ervaring die door velen in de christelijke wereld wordt aangeduid als ‘intimiteit met God’. Deze ervaringen worden dan van de nodige Bijbelse termen voorzien en vervolgens lijkt het ongelooflijk veel op de ‘verborgen omgang’ zoals die van de gelovigen wordt beschreven. Maar Paulus noemt het ‘gemeenschap met demonen’ (1 Korinthe 10:20) en er zijn duidelijke verschillen.
Gods vertrouwelijke omgang | Gemeenschap met de demonen |
God of de Geest is niet lichamelijk te ervaren | Diepe ervaring van (de nabijheid van) ‘God’ (of ‘de Geest’ of ‘Jezus’) |
Een verborgen omgang met de Here in de ‘innerlijke mens’ | Een verborgen omgang met ‘God’ in de ínnerlijke mens’ |
De weg van geloof | De weg van (innerlijke) ervaringen |
Gods Geest werkt als onze geest met de dingen van boven bezig is; ons denken is voorwaarde | ‘God’ wordt ervaren in het ‘hoger bewustzijn’; voorwaarde is dat ons denken op een of andere manier wordt stilgezet. |
Gods Geest bewerkt zekerheden omtrent Gods waarheid in het innerlijk van de mens. | Een andere geest bewerkt zekerheden in het innerlijk van de mens omtrent on-Bijbelse ‘waarheden’. |
De bijbel wordt steeds belangrijker voor je | De bijbel wordt steeds minder belangrijk – en uiteindelijk onbelangrijk – voor je |
Het praktische leven laat een groei in heiliging zien. | Het praktische leven laat steeds meer wereldgelijkvormigheid zien |
De bron van ons heil, Christus, is in de hemel en daarom is onze toekomst zeker | De bron van mijn heil is binnen in mij; ik moet het alleen ontdekken: “worden wie je bent” of ‘weten wat je identiteit is’. |
Paulus waarschuwt ons dat we ons tegen deze misleiding moeten wapenen, wanneer hij in de Efezebrief zegt: “Bekleed u met de hele wapenrusting van God, opdat u stand kunt houden tegen de listige verleidingen van de duivel” (Efeze 6:11).
Het oorspronkelijke woord dat vertaald is met ‘listige verleidingen’ is ‘methodeia’ en we kunnen het opvatten als ‘verleidende methoden’. Hetzelfde woord wordt nog één keer in het Nieuwe Testament gebruikt en wel in Efeze 4:14.
Zo heeft de duivel verschillende methoden in de aanbieding om vooral ook christenen onder demonische invloed te brengen. Wat te denken van speciale manieren om te ‘bidden’ zoals het centrerend gebed, het Jezus -gebed, diverse vormen van meditatie en andere contemplatieve methoden. Of speciale manieren om de Bijbel te lezen, zoals de geraffineerde ‘Lectio Divina’. Het zijn allemaal ‘listige verleidingen’ om bijzondere godservaringen op te doen. .
Zie hier nog een artikel n.a.v. Hebreeën 12:16,17 over Ezau.
En hier een artikel over de contemplatie getiteld “Een diepere omgang met God?”
De brief aan de Hebreeën
Als je de brief aan de Hebreeën zou willen samenvatten, zou je het volgende kunnen zeggen.
God spreekt tot ons christenen “in de Zoon” (Hebreeën 1:1). Wij hebben niets of niemand anders nodig dan Christus. In Hem heeft God ons alles geschonken (Efeze 1:3) en door Hem heeft God alles tot ons gesproken, wat Hij ons wilde zeggen. Christus en Zijn werk is niet voor niets het hoofdonderwerp in de Hebreeënbrief.
Maar dit betekent dat de christen voor wie Christus niet genoeg is groot gevaar loopt om geestelijk te verdwalen.
- Het eerste gevaar is om (delen van) de joodse godsdienst toe te voegen aan het christelijk geloof. Wanneer we niet genoeg hebben aan Christus en als aanvulling iets van minder waarde (ook al is het door God zelf ingesteld) nodig hebben, dan noemt God dat het “veronachtzamen we het grote heil dat (…) door de Here is verkondigd” (Hebreeën 2:3). En daarmee doen we tekort aan de heerlijkheid en grootheid van Christus en Zijn werk!
In het christelijk geloof gaat het alleen en uitsluitend om Christus – Hij moet de Enige voor ons hart zijn. Alles wat we toevoegen aan (Joodse) wetten, gebruiken of rituelen heeft tot gevolg dat we ‘van Christus losraken’ (Galaten 5:4). Hoe ernstig is dat!
- Het tweede gevaar is om heidense praktijken bij het christelijke geloof te voegen door te menen dat we ‘God kunnen ervaren’ in de diepte van ons innerlijk. Dat klinkt en voelt christelijk, maar de Bijbel noemt het afgodendienst. Er is niets dat God zo verafschuwt omdat “(…) zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigen en openlijk te schande maken.” (Hebreeën 6:6). Hij is Degene die gezegd heeft: “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En verder: De Heere zal Zijn volk oordelen. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.” (Hebreeën 10:30-31).
Het volk Israel heeft de waarschuwingen om niet in afgoderij te vervallen in de wind geslagen. Hoe triest is het dan om te zien dat de christenheid – die kennis heeft van ‘de betere dingen’ – de waarschuwingen van de brief aan de Hebreeën links laat liggen. Sterker nog: juist gaat in de wegen die Gods Woord zo ernstig afwijst!
Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof
We sluiten af met een paar citaten uit de laatste hoofdstukken van de Hebreeënbrief.
“Laten ook wij (…) met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt, terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God. Want let toch scherp op Hem Die zo’n tegenspraak van de zondaars tegen Zich heeft verdragen, opdat u niet verzwakt en bezwijkt in uw zielen”. (Hebreeën 12:1-3)
“Daarom zeggen wij met goede moed: De Heere is voor mij een Helper en ik zal niet vrezen. Wat zal een mens mij doen? Denk aan uw voorgangers, die het Woord van God tot u gesproken hebben. Let op de uitkomst van hun levenswandel, en volg hun geloof na. Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. Laat u niet meeslepen door veelsoortige en vreemde leringen, want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade (…)”. (Hebreeën 13:6-9)
“Laten wij dan naar Hem uitgaan buiten de legerplaats en Zijn smaad dragen. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige. Laten wij dan altijd door Hem een lofoffer brengen aan God, namelijk de vrucht van lippen die Zijn Naam belijden.” (Hebreeën 13:13-15)