Neig Uw oor, mijn God, en hoor!

Het is een indrukwekkend en emotioneel gebed dat Daniël beschrijft in het negende hoofdstuk van zijn boek (Daniël 9:1-19).

In de hoofdstukken 7 en 8 lezen we van de visioenen die Daniël van de Here kreeg. Het waren vreselijke dingen die nog gebeuren zouden en die ‘betrekking hebben op de tijd van het einde’ en ‘het einde van de gramschap’ (Daniël 8:17, 19). Hij is er zelfs lichamelijk ziek en beroerd van (8:27).

Dan leest hij vervolgens in hoofdstuk 9 in de boeken dat Jeremia geprofeteerd heeft over ‘zeventig jaar die na de verwoesting van Jeruzalem voorbij zouden moeten gaan’ (Daniël 9:2). Het brengt hem ertoe om het aangezicht van de Here te zoeken in gebed en smeekbeden.

Hoewel er veel te zeggen is over dit gebed, wil ik me nu tot een paar punten beperken.

Ik bad tot de Heere, mijn God, en deed belijdenis en zei: Och Heere, grote en ontzagwekkende God, die Zich houdt aan het verbond en de goedertierenheid ten aanzien van hen die Hem liefhebben en Zijn geboden in acht nemen, wij hebben gezondigd, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen door af te wijken van Uw geboden en bepalingen”  (Daniël 9:4-5)

Belijdenis

Daniël deed belijdenis, zegt hij zelf. Dat is niet oppervlakkig. Uit alles wat hij zegt blijkt dat hij God kent en weet waarom de Heere hen verdreven heeft en waarom de situatie nog erger zou worden.

Hij kende God als de heilige God die oordelen moet wat verkeerd is. Dat blijkt wel uit de visioenen die Daniël kreeg en die hem vreselijk hebben aangegrepen. Anderzijds kende hij diezelfde God als de vergevende, barmhartige God. “De Heere, onze God, is vol barmhartigheid en menigvuldige vergeving” zegt hij in vers 9.

Meerdere keren noemt Daniël het feit dat het volk ongehoorzaam is geweest en gezondigd heeft, ondanks het feit dat de Heere steeds zo duidelijk had gemaakt wat Hij wilde.

  • ‘wij hebben gezondigd (…)’ (vers 5)
  • ‘wij hebben niet geluisterd (…)’ (vers 6)
  • ‘(…) hun trouwbreuk die zij tegenover U gepleegd hebben.’ (vers 7)
  • ‘(…) omdat wij tegen U gezondigd hebben’ (vers 8)
  • ‘(…) wij zijn tegen Hem in opstand gekomen’ (vers 9)
  • ‘Wij hebben niet geluisterd (…)’ (vers 10)

Door alles wat Daniël tegen de Heere zei, maakte hij Hem duidelijk dat hij begreep waar het aan schortte en wat de Heere daarmee tekort gedaan was. Al die dingen tegen de Heere zeggen, is belijdenis doen.

(…) ik deed belijdenis van mijn zonde en van de zonde van mijn volk Israël, en mijn smeekbede uitstortte voor het aangezicht van de Heere, mijn God, omwille van de heilige berg van mijn God (…)”. (Daniël 9:20) 

Mijn eigen zonde

Nergens blijkt dat Daniël mee schuldig was aan de trouwbreuk van het volk van God. Er staat geen onvertogen woord over hem. Integendeel, er staan alleen maar positieve getuigenissen van hem. Ongetwijfeld was hij iemand die de Heere liefhad en Hem toegewijd leefde.Toch kende Daniël zijn eigen hart en dat is genoeg om te zien dat hij evenzeer schuld heeft aan de ontstane situatie. Vandaar dat hij zegt ‘ik deed belijdenis van mijn zonde’.

Naar aanleiding hiervan komt ook op ons komt de vraag af of we lijden onder de situatie zoals die vandaag onder de gelovigen is. Komt dat bij ons, bij mij, ook tot een belijdenis naar de Heer toe? Begrijpen we waar het verkeerd gegaan is en belijden we dat?

Dan kunnen we ook met smeekbeden tot de Heer gaan, zoals Daniël deed.

Smeekbede

Daniël belijdt de zonde, maar legt ook de smeekbeden (vers 17, 20) aan de Heere voor. Hij bidt en pleit vurig

  • ‘Nu dan, onze God, luister naar het gebed (…)’ (vers 17)
  • ‘Neig Uw oor, mijn God, en hoor!’ (vers 18)
  • ‘Open Uw ogen (…)’ (vers 18)
  • ‘Heere, luister. Heere, vergeef. Heere, sla er acht op en doe het (…)’ (vers 19)

Hij bidt of de Heere

  • Zijn toorn en grimmigheid wil afwenden van Zijn stad Jeruzalem (vers 16)
  • Zijn aangezicht wil laten lichten over Zijn heiligdom, dat verwoest is (vers 17)

God wilde bij Zijn volk wonen, in Zijn heiligdom om door hen gediend te worden. Het moest zijn zoals Hij het bepaald had. Maar het lag nu allemaal in puin! Daniël bad God om hen genadig te zijn en of Hij hen toch nog iets wilde laten zien van Zijn heiligdom. Eigenlijk vroeg Daniël of de Heere hen opnieuw die plaats wilde geven waar Hijzelf woonde, waar Hij Zijn Naam gemaakt had (vers 15 en 19).

Omwille van Uzelf, mijn God

Met het gebed had Daniël de eer van God op het oog – opdat er opnieuw die plaats zou zijn, waar Hij gediend wordt.De Heere moest zijn gebed niet verhoren omdat Zijn volk het dan beter zou krijgen, maar alleen omwille van Hemzelf. Twee keer staat het genoemd:

  • ‘(…) omwille van de Heere (…)’  (vers 17)
  • ‘(…) omwille van Uzelf, mijn God.’ (vers 19)

En het was ook niet omdat ze het nu beter deden of het verdiend hadden, nee, alleen maar omdat het Zijn barmhartigheid zou zijn die Zich ontfermde over de verwoeste stad.

  • ‘ (…) op grond van al Uw gerechtigheden’ (vers 16)
  • ‘(…) niet op grond van onze gerechtigheden, maar op grond van Uw grote barmhartigheid.’ (vers 18)

Daniëls grote verlangen was een plaats waar Gods Naam kon wonen! Een plaats waar de Heere gediend kon worden zoals Hij verlangde! We mogen ons ernaar uitstrekken een beetje ‘navolger van Daniël’ te zijn.

Tot slot – over het begin

Hoe alle ellende van het volk Israël begonnen was lezen we in vers 5.

‘(…) wij hebben gezondigd, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen door af te wijken van Uw geboden en bepalingen”  (Daniël 9:5)

Het is allemaal begonnen met de ‘afwijking van Uw geboden’! In de vorige post hebben we er al bij stilgestaan, dat ook in de Gemeente van de Heer Jezus er ‘afwijkingen van de leer’ zijn ontstaan, waardoor uiteindelijk afgoderij binnengedrongen is.

Het mag ons extra aansporen Gods eer te zoeken en vast te houden aan het betrouwbare Woord van God. Juist in onze tijd van uiteenvallen, verbrokkeling en verdeling.

“Heere, luister, Heere, vergeef. Heere sla er acht op en doe het, wacht niet langer – omwille van Uzelf, Mijn God.”