De tweede brief van Johannes[1] is een bijzondere brief. Hij is kort, dat wist ik al, maar opeens realiseerde ik me dat de meeste van mijn berichten op deze site veel langer zijn. Tja, Johannes laat zien hoe het ook korter kan.
Wat het onderwerp betreft sluit het briefje naadloos aan bij wat we elders al hebben ontdekt over ‘de liefde van God’.
De uitverkoren vrouw en haar zuster
Er bestaan verschillende opvattingen over de vraag wie ‘de uitverkoren vrouw en haar kinderen’ (vers1) zijn aan wie de brief gericht is. Datzelfde geldt ook voor de vraag wie ‘uw zuster en haar kinderen’ (vers 13) zijn van wie Johannes de groeten overbrengt. Veel uitleggingen over wie de een en wie de ander is en waarom Johannes dan die ene schrijft roepen vraagtekens op.
Een van de meest betekenisvolle uitleggingen is dat het hier gaat om een plaatselijke gemeente van gelovigen. Johannes schrijft aan een plaatselijke gemeenschap, noemt haar ‘uitverkoren vrouw’ en de gelovigen die er deel van uitmaken ‘haar kinderen’. Op dezelfde manier brengt hij aan het eind van de brief de groeten over van de plaatselijke gemeenschap van gelovigen waar hij op dat moment deel van uitmaakt en noemt hen ‘de kinderen van uw zuster, de uitverkorene’. Er zijn enkele andere tekstplaatsen waarin soortgelijke uitdrukkingen als ‘uitverkoren vrouw’ voor de gemeente of een plaatselijke gemeenschap van gelovigen worden gebruikt[2].
Vanuit dit perspectief, dat het hier om plaatselijke gemeenten gaat, lezen we de brief.
Waarheid en liefde
In de eerste drie verzen gaat het over de kenmerken die de gelovigen gemeenschappelijk hebben:
- zij kennen de waarheid en houden daar aan vast (verzen 1,2 en 3)
- zij hebben elkaar lief met een door God gegeven liefde (agape) (vers 1)
- en ze kennen God de Vader en de Heer Jezus Christus, de Zoon van de Vader (vers 3)
Dit zijn de kenmerkende eigenschappen die ze allemaal door de Heilige Geest bij hun wedergeboorte ontvangen hebben en daarom zijn ze een gemeenschap geworden. Dezelfde basis, hetzelfde eeuwige leven. Johannes schrijft niet over de Heilige Geest[3], maar bevestigt simpelweg dat de gelovigen allen deze eigenschappen hebben.
De praktijk: wandelen
Het stukje in vers 4-6 gaat over de christelijke praktijk, de wandel zogezegd (verzen 4 en 6). Kennelijk heeft hij gelovigen uit die andere gemeente ontmoet en ontdekt dat bij hen de kenmerken aanwezig waren die hij eerder genoemd heeft. Hij heeft zich
“(…) er zeer over verblijd dat (…) ze in de waarheid wandelen, in overeenstemming met het gebod dat wij van de Vader ontvangen hebben” (vers 4).
Het christelijke leven moet gekenmerkt zijn doordat we God onze Vader en de Heer Jezus liefhebben, Zijn Woord liefhebben en onze medegelovigen liefhebben. Dat is wat Johannes ze ook voorhoudt en het is niet vrijblijvend. Het is een gebod dat de Vader gegeven heeft (vers 4). Bovendien is het niet wat nieuws, het is vanaf het begin de boodschap geweest (verzen 5 en 6). Johannes spreekt de Heer Jezus Zelf na die het gezegd heeft: “Dit is Mijn gebod: dat u elkaar liefhebt, zoals Ik u liefgehad heb” (Johannes 15:12). Dat was vanaf het begin de opdracht aan de discipelen van de Heer Jezus en dat is het nog steeds.
Gelovigen houden de waarheid van Gods Woord vast terwijl ze de Heer en elkaar liefhebben. Het één kan niet zonder het ander. Ook Paulus betoogt hetzelfde als hij schrijft “(…) dat wij, door ons in liefde aan de waarheid te houden, in alles toe zouden groeien naar Hem Die het Hoofd is, Christus” (Efeze 4:15).
Waarheid en liefde horen bij elkaar, het is de kern van het christelijke gemeenschapsleven, waaraan we moeten vasthouden.
Over misleiders
Johannes bemoedigt de gelovigen niet alleen om te blijven in dat wat ze geleerd hebben, maar hij maakt ook duidelijk dat er gevaren dreigen van misleiding en dwaling. Mensen die zich voordoen als christen maar niet wedergeboren zijn en niet de kenmerken vertonen, zoals we die hiervoor gezien hebben. Hun boodschap is niet uitsluitend “Christus en Die gekruisigd” zoals bij Paulus (1 Korinthe 2:2). Bij hen gaat het niet uitsluitend om “de leer van Christus” (vers 9), Wie Hij is, van eeuwigheid, in Zijn leven als mens hier op aarde, Zijn Zoendood op Golgotha ’s kruis, Zijn werk voor de gelovige nu in de hemel en Zijn heerlijke toekomst. Ze hebben het over allerlei andere dingen als bijvoorbeeld de Heilige Geest, wonderen en tekenen, hoe je als christen een beter leven kunt leiden of beter met jezelf om kunt gaan. Maar het gaat steeds niet om de Heer Jezus Christus.
Let op dat er staat ’niet belijden’ en dat er niet staat ‘ontkennen’. Dat is een groot verschil. Als je deze mensen vraagt of ze ook geloven in ‘de leer van Christus’ (om het zo maar even samen te vatten), dan zullen ze dat ongetwijfeld bevestigen. Je zou dan kunnen zeggen dat het wel goed zit. Maar het punt is niet wat ze desgevraagd bevestigen of niet ontkennen, maar het punt is: wat is hun boodschap? Van iemand moet bekend zijn dat hij ‘de leer van Christus brengt‘ (vers 10).
De gelovigen moeten zich realiseren dat ze door dit soort mensen misleid worden en op de verkeerde weg worden gezet die van de Heer Jezus afvoert. Een weg waarop je de gemeenschap met de Vader en de Zoon gaat verliezen (vers 9). Terwijl het juist de bedoeling van de christelijke gemeenschap is dat “(…) onze harten worden samengevoegd in de liefde en komen tot heel de rijkdom van de volle zekerheid, om het geheimenis te leren kennen van God, en van de Vader en van Christus, in Wie al de schatten van de wijsheid en de kennis verborgen zijn” (Kolosse 2:2).
Ontvangen en begroeten
Wanneer het gaat om het ontvangen en begroeten is de directe betekenis dat we deze misleiders niet op enige wijze moeten steunen in hun ‘bediening’. Niet door daden (ontvangen en gastvrijheid verlenen), maar ook niet met woorden (‘begroeten’). Dit in tegenstelling tot wat Johannes in zijn volgende briefje schrijft, dat we ‘de broeders’ (3 Johannes :5) juist wel moeten ondersteunen en verder helpen.
Vervolgens betekent een en ander natuurlijk ook dat je als gemeenschap van gelovigen deze mensen niet in je gemeenschap (het ‘huis’) moet ontvangen.
Van mond tot mond met elkaar spreken
Interessant is het einde van de brief. Johannes zegt dat hij eigenlijk veel te schrijven heeft, maar dat hij die dingen liever persoonlijk met hen bespreekt (vers 12). Opmerkelijk is dat hij iets dergelijks zegt in zijn derde brief (3 Johannes :13-14). In beide brieven gaat het om de christelijke gemeenschap, wat dat inhoudt en waar de grenzen van die gemeenschap liggen. Met andere woorden, met wie je wel of niet gemeenschap kunt hebben. Johannes zegt daarover een aantal belangrijke dingen (net als overigens in zijn eerste brief), maar uiteindelijk is hij van mening dat je er verder met elkaar over moet spreken.
In een tijd van afval op christelijk erf moet je in de lokale gemeenschap met elkaar in gesprek blijven over ‘het in de waarheid wandelen’. Dat is niet een negatief je afzetten, maar juist iets waardoor je geloof verdiept en ‘onze blijdschap volkomen wordt’ (vers 12). De Heer Jezus gebruikt dezelfde uitdrukking wanneer Hij zegt
“Zoals de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad; blijf in Mijn liefde. Als u Mijn geboden in acht neemt, zult u in Mijn liefde blijven, zoals ik de geboden van Mijn Vader in acht genomen heb en in Zijn liefde blijf. Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u zal blijven en uw blijdschap volkomen zal worden.” (Johannes 15:9-11)
[1] We gaan er maar vanuit dat Johannes deze brief heeft geschreven, in navolging van de ‘christenen van alle tijden’.
[2] Zie ook 1 Petrus 5:13 als het gaat om een ‘uitverkoren gemeente’. De gemeente van Christus wordt ook als vrouwspersoon voorgesteld in Efeze 5:23, 2 Korinthe 11:2 en Openbaring 19:7. Opmerkelijk is het dat in 2 Johannes 1 en 5 het woord ‘vrouw’ in het Grieks de naam Kuria is, de vrouwelijke vorm van Kurios (= Heer, meester). Zou het toeval zijn?
[3] Zie ook https://goddienen.nu/ 2016/11/19/de-eenheid-van-de-geest/