Kortgeleden kwam ik ergens het volgende tegen:
“De ware leer bestaat niet. De absolute waarheid bestaat niet in letters, dogma’s of regels. De Waarheid is een persoon. De Waarheid doet zich vinden in een relatie, openbaart zich in een relatie. En een relatie is dynamisch, heeft seizoenen, wordt beïnvloed door gevoel en ervaring. Dogma’s en theologie die als waarheid wordt opgelegd verstikken de relatie en maakt dat er vervreemding plaatsvindt. Het verblindt mensen en is een voedingsbodem voor scheuring en verdeeldheid.”
Je zou oeverloos met elkaar kunnen filosoferen over dit citaat. Er staan dingen in die kloppen, maar ook pertinente onjuistheden. De boodschap die overgebracht wordt is dat de leer er eigenlijk niet zo toe doet, want ‘het gaat om de relatie’. En die opvatting is een misleiding. Je kunt het – in allerlei varianten – veel horen en in grote delen van de christenheid heeft het postgevat.
Bij zo’n citaat word je ook meteen geconfronteerd met de vraag hoe het dan wel in elkaar zit. We hebben toch dezelfde Geest van God? Zou Die ons allemaal verschillende waarheden duidelijk maken? Ik moest denken aan wat Paulus aan de Korinthiërs schreef aan het begin van zijn eerste brief en vooral aan wat ons daar over de Geest van God voorgesteld wordt.
Roemen in de Here
Wanneer je het boven geplaatste citaat aan de gemeente van Korinthe zou voorhouden, zou je waarschijnlijk veel bijval krijgen. Ze waren het daar over allerlei dingen oneens en waren al verdeeld in ‘denominaties’ (1 Korinthe 1:12). En al die ellende is natuurlijk gekomen omdat iedereen aan ‘de waarheid’ vasthield, of beter gezegd ‘zijn eigen waarheid’. Dat zouden ze ook wel willen beamen.
Paulus maakt de Korinthiërs in de eerste twee hoofdstukken van de eerste brief duidelijk dat ‘hun eigen waarheid’ niets anders is dan ‘wijsheid van mensen’ (o.a. 2:5). Hij stelt het tegenover ‘de wijsheid van God’ dat is “Christus de Gekruisigde” (o.a. 1:23,24,30; 2:2,7).
“Wij spreken echter de wijsheid van God, als een geheimenis; een wijsheid die verborgen was en die God voor alle eeuwen voorbestemd heeft tot onze heerlijkheid” (1 Korinthe 2:7)
Dat was het evangelie dat Paulus predikte: Christus de Gekruisigde, ‘de kracht van God en de wijsheid van God’. Christus de Gekruisigde is Degene in Wie de kracht van God en de wijsheid van God volmaakt tot uitdrukking komen. Voor degenen die het willen zien in elk geval. Want voor Joden is het een struikelblok en voor de Grieken een dwaasheid (1:23).
Je zou kunnen zeggen dat theologen en religieuzen (‘Joden’) en filosofen (‘Grieken’) het met menselijke wijsheid niet kunnen vatten. Ze kunnen proberen het te begrijpen en beredeneren, maar het gaat ze niet lukken. Sterker nog, naar menselijke maatstaven is het grote dwaasheid.
Het heeft God in Zijn wijsheid goed gedacht dat het juist voor mensen met hun grote wijsheid verborgen zou zijn. Immers als zij het zouden kunnen beredeneren, dan zouden ze zich er nog op kunnen beroemen dat ze God kunnen ‘narekenen’ en dat is niet wat God wil: “(…) opdat geen vlees voor Hem zou roemen” (1:29).
Maar God heeft het goed gedacht dat de ‘dwazen van de wereld, de onaanzienlijken en de verachten van de wereld’ (1:26-28) in Christus Jezus zouden geloven, “Die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing”. Mensen die van zichzelf niks hebben om zich op te beroemen. Die niets anders kunnen doen dan aan te nemen wat God in Zijn wijsheid in Christus hen geschonken heeft, te weten
- Gerechtigheid – een nieuwe positie als rechtvaardige voor God; bekleed met Zijn gerechtigheid (2 Korinthe 5:21)
- Heiliging – een nieuwe plaats van afzondering van de wereld en toewijding aan God
- Verlossing – een nieuwe mens, verlost van zondeschuld en levend in de verwachting van ‘de verlossing van het lichaam’ (Romeinen 8:23)
Dan blijft er niets anders over dan die God groot te maken, zoals geschreven staat:
- “(…) wie roemt, laat hij roemen in de Heere” (1:31);
- “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben” (2:9).
Over de Geest van God
Het gedeelte dat nu volgt (1 Korinthe 2:10 -16) maakt ons een bijzonder werk van de Heilige Geest duidelijk[1].
- De Geest van God onderzoekt de dingen van God, zelfs de diepten van God (vers 10-11). Wat kan dat anders betekenen dan dat de Geest het hart van God kent en weet wat daarin is. Gods geheimenis, de wijsheid van God, Christus de Gekruisigde en al Gods gedachten over Hem en over degenen die aan Zijn heerlijkheid deel zouden krijgen (zie vers 7). Het is Gods Geest die Gods hart en Zijn geheim kent als geen ander.
- Dat geheim heeft God door Zijn Geest aan de apostelen geopenbaard (vers 10). Zij spreken (en schrijven) daarover met woorden die de Heilige Geest ze leert (vers 13). Daarom is ook het Nieuwe Testament evenals het Oude, ‘door God ingegeven’ (2 Timotheüs 3:16) en kun je zeggen dat de hele Schift de door de Geest gegeven godsopenbaring is (zie ook 2 Petrus 1:21).
- Ook wij hebben de Geest die uit God is ontvangen (vers 12). Toen ik me tot God bekeerd heb en de Heer Jezus als mijn Heiland en Heer heb aangenomen, kwam de Geest van God in mij wonen (Romeinen 8:9). Dat geldt voor ieder die in Hem gelooft, zodat we allen ‘door één Geest tot één lichaam gedoopt zijn (…) en wij zijn allen van één Geest doordrenkt’ (1 Korinthe 12:13). Het is dezelfde Geest die in ons allen woont.
- De Geest in ons zorgt ervoor dat wij weten de dingen die ons door God genadig geschonken zijn (vers 12). We lezen Gods Woord dat door de Geest geïnspireerd is en waarin diezelfde Geest ‘Gods hartsgeheimen’ heeft vastgelegd. Vervolgens maakt dezelfde Geest die dingen vast in ons hart, zodat we ze weten. “(…) opdat wij zouden weten de dingen die ons door God genadig geschonken zijn”.
- Op deze wijze worden’ geestelijke dingen met geestelijke dingen verbonden’ (vers 13). In het oorspronkelijke Grieks schijnt dit een wat onvolledige zin te zijn, alsof Paulus niet weet hoe hij zich precies moet uitdrukken en er geen woorden aan kan geven. Ik houd het ervoor dat hij wil zeggen dat op deze wijze duidelijk wordt dat de geestelijke dingen die in Gods hart zijn met de geestelijke dingen in ons hart zijn verbonden worden[2]. Het zijn dezelfde dingen die in Gods hart zijn, die nu ook ons bezig houden en ons hart vullen! Dat is een wonder waar je geen woorden voor hebt!
Wanneer we gezegd hebben dat Christus het middelpunt van Gods hart is, dan is het een werk van de Geest geweest om ons het geschreven Woord van God te geven en het is ook diezelfde Geest die het weten (vers 12) in ons hart bevestigt. Wat kan de apostel anders dan concluderen in vers 16: ‘Wij hebben de gedachten van Christus’?
Natuurlijk hebben we in allerlei opzichten onze beperkingen, maar een geestelijk mens laat zich door de Geest uit het Woord onderwijzen om in zijn denken meer te gaan lijken op onze Heer Jezus Christus (zie ook 2 Korinthe 3:18).
Een kleine en onvolmaakte poging hiervan wat in beeld te brengen staat hieronder.
Beoordelen
Nu staat er in de verzen 14 en 15 nog iets dat we in bovenstaand overzicht maar even weggelaten hebben, maar zeker niet onbelangrijk is.
“Maar de natuurlijke mens neemt de dingen van de Geest van God niet aan, want ze zijn dwaasheid voor hem. Hij kan ze ook niet leren kennen, omdat ze geestelijk beoordeeld worden. De geestelijke mens beoordeelt wel alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld.”
Hierboven hebben we ontdekt dat het de Geest van God is die ons Gods gedachten, uit de diepten van Gods hart, bekend maakt. Maar deze verzen 14 en 15 maken ons duidelijk dat de Heilige Geest ons niet ‘overruled’ om het zo maar eens te zeggen. Hij gaat niet buiten ons eigen beoordelingsvermogen om. Deze verzen laten zien dat de Heilige Geest het menselijke beoordelingsvermogen intact laat en laat functioneren. Zowel bij de natuurlijke mens als bij de geestelijke mens.
Bij ‘de natuurlijke mens’ leidt het tot afwijzen van Gods gedachten, “want ze zijn een dwaasheid voor hem”. Let wel dat hier niet staat ‘de ongelovige’, maar dat hier de mens bedoeld wordt die vanuit zijn menselijke natuur (de psyche, de ziel) leeft. Deze mens kan die dingen van God ook niet leren kennen (begrijpen).
‘De geestelijke mens’ krijgt de dingen van de Geest niet zomaar ‘ingegoten’, maar hij ‘beoordeelt wel alle dingen’. Zo leert hij de dingen van God kennen: een bijzonder werk van Gods Geest, maar tegelijkertijd een eigen verantwoordelijkheid en activiteit om de dingen van God te willen leren kennen en begrijpen.
Terug naar de waarheid
Het gedeelte dat we hier besproken hebben staat op een opmerkelijke plaats. Het staat ingeklemd tussen Paulus’ opmerkingen over de verdeeldheid in Korinthe (1 Korinthe 1:10-13 en 3:3-6). Als Paulus het heeft over de verdeeldheid in Korinthe dan gaat het niet over de vraag wie het nu bij het rechte eind heeft of wie een beter begrip heeft over ‘de waarheid’, maar hij stelt ons (en de Korinthiërs) voor hoe God het bedoeld heeft in ‘de gemeente van God’ (1 Korinthe 1:2a):
- Er is niets waarop we ons kunnen beroemen. Het is Gods evangelie, Christus de Gekruisigde de wijsheid van God. Menselijk denken en redenering is niet aan de orde. Het enige dat overblijft is ‘in de Heer te roemen’.
- Wat we weten van de dingen van God is (en wordt) ons meegedeeld door de Geest van God. Diezelfde Geest die ook de diepten van God kent (her)vormt door de Schrift ons denken en schenkt ons ‘het denken van Christus’.
We zijn mensen die ‘God liefhebben’ (2:9) en ‘de dingen weten die ons door God genadig geschonken zijn’ (2:12). Het zijn ‘de dingen van de Geest van God’ (2:14) die de Geest ons leert, ‘niet met woorden van menselijke wijsheid’ (2:13).
Hierin is geen plaats voor zinloze discussies over ‘de waarheid’; dat zijn op zijn hoogst slechts menselijke redeneringen. Daarom houden we vast aan onze Heer, Jezus Christus, Die Zelf de Waarheid is en we blijven vasthouden aan het Woord van de waarheid, het evangelie van onze behoudenis. Dat alles is ons in genade door Gods Geest op wonderlijke wijze geschonken en daar blijven we bij.
‘In Hem (Christus) bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid, namelijk het Evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam, verzegeld met de Heilige Geest van de belofte (…)’ (Efeze 1:13).
[1] Ik laat hier even liggen wie Paulus met ‘wij’ in dit gedeelte zou kunnen bedoelen. Het hoofdstuk 2 begint met ‘ik’ en ‘u‘. Vanaf vers 6 is het ‘wij’ en hoofdstuk 3 gaat weer verder met ‘ik‘ en ‘u’.
[2] De Naardense Bijbel heeft in vers 13: ‘(…) en zo verenigen wij geestelijk met geestelijk’