Ezau, de onheilige

Het komt in de bijbel meerdere keren voor: twee broers die een andere weg gaan in het leven en andere keuzen maken. Met de ene komt het goed en met de andere niet. Denk om te beginnen maar aan Kaïn en Abel. Maar ook Ezau en Jacob, tweelingbroers zelfs. Van deze twee zegt God “Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat” (Romeinen 9:13). Waarom dat was zal wel blijken uit wat hierna volgt.

Twee broers

Toen Abraham overleed waren Ezau en Jakob 15 jaar en hun vader Izaak was 75 jaar. Ze hebben zonder enige twijfel de geloofsverhalen van hun grootvader gehoord. Over de opdracht van God om Izaak te offeren en hoe God toen Zelf voorzien heeft in een brandoffer. Maar de broers hebben er heel verschillend op gereageerd.

Ze waren verschillend qua karakter, zeker weten. Ik heb de indruk dat Ezau een mooier karakter had dan Jakob. Tegenwoordig zouden ze waarschijnlijk zeggen dat Ezau ‘een mooi mens’ is. Jakob was iemand die het ‘een beetje achter de ellebogen’ had. Toch heeft het karakter niets te maken met de keuzes die ze maakten als het over de dingen van God ging.

Jakob wordt een ‘oprecht’ man genoemd (Genesis 25:27). Hetzelfde woord wordt meerdere keren gebruikt voor Job (‘vroom’, bv Job 1:1,8; 2:3 etc.). Als je leest wat Job voor zijn kinderen doet (Job 1:5), dan moet Job begrepen hebben hoe waardevol het brandoffer voor God is.

Daarom denk ik dat Job en Jakob allebei iets hebben verstaan van Gods brandoffer. Ze wisten van Gods heiligheid, van de zondigheid van de mens en hun eigen verdorvenheid, maar ook van Gods volmaakte brandoffer, zonder welke geen mens voor God kan bestaan.

De eerstgeborene

Ezau was de eerstgeborene en had daarom recht op het grootste deel van de erfenis van zijn vader. Maar al de voorrechten die hij als eerstgeboren zoon had, heeft hij geminacht. Wat dat betreft lijkt hij wel op de twee zonen van de vader uit Lukas 15. De jongste eiste zijn deel om het ‘in een losbandig leven te verkwisten’ en de oudste maakte ook geen gebruik van de voorrechten die hij genoot. Zijn vader houdt het hem voor: “Kind, jij bent altijd bij mij en al het mijne is van jou” (Lukas 15:31). Het verhaal zegt het niet, maar waarschijnlijk heeft hij het feest niet meegevierd.

Zo ging het ook met Ezau. In de brief aan de Hebreeën wordt het volgende over Ezau gezegd:

“Laat niemand (…) een onheilige zijn, zoals Ezau, die voor een enkele maaltijd zijn eerstgeboorterecht verkocht. Want u weet dat hij ook daarna, toen hij de zegen wilde erven, verworpen werd, want hij vond geen plaats van berouw, hoewel hij de zegen vurig en met tranen zocht.” (Hebreeën 12:16-17)

Wij worden gewaarschuwd niet te zijn als Ezau en – ik zeg het maar even simpel – Gods zegeningen te minachten. We zouden ons juist moeten inspannen die zegeningen te kennen en te genieten, want we zijn gezegend ‘met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus’ (Efeze 1:3). Per slot van rekening behoren we tot een ‘gemeente van eerstgeborenen’ (Hebreeën 12:23).

Een onheilige

Ezau wordt een ‘onheilige’ genoemd. Dit is een bijzonder woord dat maar vijf keer in het Nieuwe Testament voorkomt en in bijna alle vertalingen niet consequent vertaald wordt. Toen ik jaren geleden met de contemplatie geconfronteerd werd, viel dit woord me op vanwege de aparte vertaling ervan in de Naardense Bijbel.

In die vertaling staat op twee plaatsen1 de uitdrukking ‘platgetreden’ en dat daagt natuurlijk uit om te zoeken waarom de vertaler hiervoor gekozen zou hebben. Het werd een interessante zoektocht naar de betekenis van het woord dat Paulus gebruikt.

Eerst maar de vijf keer dat het woord voorkomt.

1 Timotheüs 1:9(…) de wet is niet bestemd voor (…) goddelozen en zondaars, onheiligen en onreinen (…)
1 Timotheüs 4:7Maar verwerp de onheilige en onzinnige verzinsels en oefen uzelf in de godsvrucht.
1 Timotheüs 6:20(…) wend u af van onheilige, inhoudsloze praat en tegenstellingen van de ten onrechte zo genoemde kennis.
2 Timotheüs 2:16Maar ontwijk onheilige, inhoudsloze praat. Want zij die dat doen zullen steeds meer in goddeloosheid toenemen.
Hebreeën 12: 16Laat niemand een ontuchtpleger zijn of een onheilige, zoals Ezau, die voor een enkele maaltijd zijn eerstgeboorterecht verkocht.

Het oorspronkelijke Griekse2 woord ‘bebelos’ is samengesteld uit/afgeleid van twee andere woorden, namelijk a) ‘treden’ of ‘schrijden’ en b) ‘drempel’. De betekenis is dus dat je over een drempel gaat en een andere ruimte binnengaat.

Welnu, dit woord werd inderdaad door de Grieken gebruikt voor het betreden van de gewijde grond van de (afgods-)tempel. In die zin had het voor de Grieken een positieve betekenis. Maar Paulus gebruikt hetzelfde woord in negatieve zin, immers voor de gelovige is het betreden van een heidense tempel een profane aangelegenheid. Iets wat je niet in je hoofd moest halen; het was onheilig. Dit woord verwijst dus specifiek naar afgodendienst. Dingen die we al eerder hebben gezien, zowel in het Oude Testament als ook in het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld in de brief aan de Korinthiërs (hoofdstukken 8 – 11)3.

De contemplatie

Het woord ‘onheilige’ (bebelos) heeft direct te maken met het binnentreden van een (andere) ruimte en dan met name een afgodstempel. Dat dit ook in de contemplatie actueel is, blijkt wel wanneer we ontdekken dat veel contemplatieven gelijksoortige woorden gebruiken. De eerste bij wie ik dit jaren geleden ontdekte is Jos Douma. Hij schrijft o. a over meditatie en zegt bij de laatste stap daarvan “Stap de innerlijke gebedsruimte in”. Anderen noemen het ook wel ‘de innerlijke ruimte’, ‘het innerlijk heiligdom’ of ‘de innerlijke tempel’4.

Al met al mogen we dus wel stellen dat Paulus dit specifieke woord ‘onheilig’ (bebelos) gebruikt om te verwijzen naar de afgodische praktijk van de contemplatie (zie ook hier), waarbij men de ‘innerlijke ruimte’ binnengaat om de god(en) te ontmoeten.

Terug naar Ezau

Het is opmerkelijk dat Ezau in de Hebreeënbrief een ‘onheilige’ genoemd wordt, iemand die wist hoe hij in zijn diepste innerlijk ‘god’ kon ervaren. Dezelfde ervaringen die iedereen meemaakt die – alle eeuwen door – op de weg van de contemplatie terechtkomt. Met als noodlottig gevolg dat Ezau het eerstgeboorterecht heeft veracht (Genesis 25:34).

Elke christen loopt het gevaar om op de weg van de afgoderij terecht te komen, net als Ezau. Daarom is de context van het 12e hoofdstuk van Hebreeën zo relevant. Omdat de ‘zonde ons zo gemakkelijk verstrikt’ (12:1), moeten we ‘het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof’ (12:2). Volharden in het geloof (hoofdstuk 11) is het sleutelwoord. God de Vader gebruikt daarvoor Zijn tuchtigingen: “Want de Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. (…) opdat wij deel krijgen aan Zijn heiligheid.” (12:6, 10). De God en Vader die ons liefheeft, is ook de God die “Rechter is over allen, (…) een verterend vuur” (12:23,29).

Onze God is zo geheel anders dan de contemplatieve ‘god’ die niet oordeelt en louter ‘liefde’ is.

Wij worden opgeroepen …

“(…) aan de genade vast te houden en daardoor God te dienen op een Hem welgevallige wijze met ontzag en eerbied” (12:28)

Voetnoten

  1. 1 Timotheüs 6:12 en 2 Timotheüs 2:16 ↩︎
  2. De Griekse taal hoort niet tot mijn kennisgebieden om het zo maar eens te zeggen. Maar met hulp van de Strongcodering en de deskundigheid van een broeder/docent oude talen kom je een eind verder. ↩︎
  3. Over de brieven aan Timotheüs en de relatie met afgodendienst hopen we DV nog een keer iets te schrijven. ↩︎
  4. Ook de etymologie (de herkomst) van het woord ‘contemplatie’ verwijst duidelijk naar een tempelruimte (zie bijvoorbeeld hier: http://www.contemplationem.com/publications/20110729.html). ↩︎